WAT LEERT 0\S DE ZUID AERIKAANSCHE OORLOG?
II.
Vervolg van bis. 616 Deel IT, vorige jaargang.)
Een ander werk, dat onze aandacht verdient, is dat van den
.Lieut-Col. E. S. May—Professor of Military Art and HistoryRo
yal Staff College getiteld „A Retrospect on the South
African War", hoofdzakelijk om zijne beschouwingen over „op
leiding", „dekkingen" en „artillerie", welke hieronder volgen.
In het hoofdstuk „Military instinct" zegt de schrijver:
Ons streven moet er op gericht zijn de belangstelling van den
soldaat in zijn dagelijksch werk te verhoogen, door hem zooveel
mogelijk het hoe en waarom toe te lichten, en het daardoor min
der machinaal te maken.
Hoe eentonig en eenvoudig het werk van den niet-militair ook
moge zijn, voor hem is er altijd wel een redeu om er zijn beste
krachten aan te wijden, hetzij een woord van aanmoediging, een
extra belooning, of den wensch, zich een goeden naam bij zijn
werkgever te verwerven.
In het leger zien we iets anders. Daar maken we van den
man een sukkel, door hem zóó dikwijls voor te houden, dat hij
er een is, dat hij het ten slotte gaat gelooven.
Waar niet-militairen één enkelen man aanwijzen voor eenig
werk, bestemmen wij er daartoe minstens drie, en voegen er
bovendien nog een gegradueerde aan toe. Steeds houdt een hoo-
gere in rang toezicht op de dienstverrichting van een ander,
welk systeem in alle rangen toepassing vindt.
Dat dit een zeer verderflijken invloed heeft, is duidelijk, vooral
bij de minderen, waar het, tot het uiterste doorgevoerd, leidt tot
vernietiging van alle verantwoordelijkheidsgevoel en onafhanke
lijkheidszin.
Onttrekt een officier zich nog door eene speciale betrekking
te bekleeden en door leven buiten den dienst tijdelijk aan