724
Dien dag zond T. Oemar zijn tweeden brief aan het bestuur,
waarin hij niet alleen met zijn eischen, maar tevens met een
heel programma van actie, dat hij voor zichzelf opgemaakt had,
voor den dag kwam.
Yan onze zijde werd den 14™ d. a. v. Toekoe Gih van Daroe naar
de VI Moekims gezonden, om de proclamatie van den Regeerings-
■commissaris daar te verspreiden.
Den dag te voren was het verhoogde schilderhuis aan de lagune
van onzen post te Lam Tih van uit Senangri beschoten. Dat wa
ren de eerste bepaalde vijandelijkheden, die daar plaats vonden.
Volgens ingewonnen berichten liet onze Panglima Prang besar
zich tegenover zijne omgeving uit in een geest, alsof hij ons
volstrekt niet vijandig was; daartegenover stond de tijding, dat
de meeste tegenover onze troepen gewond geraakte Atjehers naar
Lam Pisang werden gebracht, om daar verpleegd te worden; zelfs
werd het praatje rondgestrooid, dat hij (Oemar) 2000 voor medi
cijnen enz. beschikbaar had gesteld. Andere spionnen brachten
de tijding, dat het thans Oemar was, die samenwerking met Pang
lima Polim zocht. Deze zou, als voorwaarde tot samenwerking,
den eisch gesteld hebben, dat elke schade aan materieel en men-
schenlevens door Oemar, tijdens hij den „kafir" diende, aan de
bevolking der XXII Moekims toegebracht, zou worden vergoed.
Eendracht schijnt in ieder geval bij onze Atjehsche vijanden nog
ver te zoeken te zijn geweest.
Onze post Kroeng Gloempang werd den 13™ ook nogal onder
vuur genomen. Een Eur. sergeant raakte daarbij gewond; 's avonds
trachtten de moslemin bovendien die versterking middels vuur
pijlen in brand te steken.
De Regeerings-commissaris scheen het met zichzelf nog niet
geheel eens te zijn, welke gedragslijn ten opzichte van de overige
buitenposten gevolgd moest worden. Alvorens eene beslissing te
nemen omtrent het al of niet behouden daarvan, wenschte Zijne
Excellentie een proef te nemen met het doen approviandeeren
van Tjot Rang, om dan tevens de bezetting van dien post te doen
vervangen. Deze gelegenheid zou mede worden benut om Lam
Goei, de verblijfplaats van het bendehoofd Toekoe Hoesin Lehong
Bata, te tuchtigen.