MOETEN DE KISTEN VV\ ALLE REIZENDE MILITAIREN BENEDEN DEN GRAAD VAN ADJUDANT-ONDER OFFICIER WORDEN VERZEGELD? Bovenstaande vraag, zoo eenvoudig zij schijnt, levert een bijna dagelijks terugkeerend struikelblok op, vooral in garnizoenen waar veel veranderingen plaats vinden. De alg. order No. 156 van 1902 heeft blijkbaar aan de tallooze reclames, betreffende verloren geraakte goederen van militairen, een einde willen maken, doch heeft daarentegen, indien boven staande vraag in bevestigenden zin wordt beantwoord, de deuren voor het inbrengen van reclames wagenwijd opengezet. En dat die vraag op sommige plaatsen aldus wordt beantwoord, is een beslist feit. In zeker gewest, waarvan nadere aanduiding onnoodig wordt geacht, is, in opvolging van het bepaalde in het le lid van voren genoemde algemeene order, door den gewestelijk militairen com mandant ter zake een ontwerp-regeling in het leven geroepen, die betrekking heeft op het vervoer van de bagage van alle{ 1) militairen beneden den graad van adjudant-onderofficier. Daarin is onder meer bepaald, dat van den inhoud van elke colli door den verzender (1) (c.ie8-det.8-korps- of plaatselijk mil. comdd) een inventaris in tweevoud moet worden opgemaakt in bijzijn van den eigenaar, dan wel van een getuige, die den inventaris mede onder teekent. Eene expeditie dier inventaris wordt in de kist, klee- dingtasch als anderszins geborgen en de andere met 's mans be scheiden naar het nieuwe korps gezonden. Aandachtig de algemeene order No. 156 van 1902 doorlezen de, komt men aan punt 9 en ontwaart men daaruit, wanneer een c.i6B-(det.8-) korps- of plaatselijk mil. comdh voor de verzending moet zorgen, m. a. w. wanneer een dezer militaire chefs als ver- (l) De ourai veering is van m|j.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 168