640 -
Derhalve, het handhaven van orde kan niet alléén geschieden.]
door het geven van een goed voorbeeld. Ware dit het geval,,
elk zindelijk en oppassend soldaat zou daarvoor geschikt zijn.
Neen, gezag moet kunnen worden uitgeoefend, en daarvoor is-
noodig, dat de onderofficier of korporaal in waarheid als „meer
dere" kan optreden. Wat we onder dit woord verstaan, zal naar
wij hopen weinig toelichting behoeven. Om als meerdere van
iemand te kunnen worden aangemerkt, moet men hooger dan de
zen staan, dit zoowel met betrekking tot de gaven van hoofd,,
als die van hart. En nu meenen wij hier te mogen vaststellen,
dat bij het aanstellen van meerderen, vooral met de laatstbe
doelde gaven die van het hart dus schromelijk luchthartig
wordt omgesprongen. Ook bij de opleiding van kader is het,,
evenals bij die van officieren, gewoonte geworden, alleen naar
meerdere kennis te vragen, dus naar betere verstandsontwik
keling, zonder ook maar eenige aandacht te schenken aan de vor
ming van gevoel en wil, dus van het karakter. En toch, meer
nog dan het aanbrengen van kennis is voor het kader deze vor
ming noodig. Wat we daaronder verstaan, wenschen we nader
te verklaren, ook omdat in de militaire wereld het woord „ka
raktervorming" vaag voor de oogen staat, en, hoewel veel ge
bruikt, toch weinig begrepen wordt. Wij dan meenen, dat dit
beteekent: het aankweeken van een opgeruimd gemoed; het op
wekken van zelfvertrouwenhet inboezemen van liefde voor den
plicht, en het versterken en schragen van den wil tot gehoor
zamen. Hoe en door welke middelen dit alles het best geschie
den kan, hebben we reeds vroeger, naar wij meenen, duidelijk
gemaakt, hier zij slechts gewezen op het doel dat er mede be
oogd moet worden. Dit moet zijn: het kader te leeren mensch-
kundig met zijn minderen om te gaan, het te onderrichten, hoe
hen aan zich te binden, het te wijzen op den plicht, hun fouten,
waar mogelijk, te voorkomen, en het duidelijk te maken, dat het
opsporen dier fouten maar als een zeer zijdelingsche plicht mag
worden beschouwd, bij de uitvoering waarvan steeds ridderlijk
heid, en geen list of achterdocht mag voorzitten.
Hoewel we straks op een en ander nader terug zullen komen,
zij nu reeds opgemerkt, dat inzonderheid bij het voorkomen van-
de fouten moet worden stil gestaan, wijl dit het moeielijkst te?