641 leeren is, en daarom in den regel het meest genegeerd wordt. Dit moeielijke, het moet in de eerste plaats van de onderofficie ren en korporaals worden gevorderd, omdat hiermede de wijze, waarop zij het gezag zullen uitoefenen, ten nauwste samenhangt. Immers, indien men dit voorkomen der fouten niet tot hun taak rekent, verdwijnen het verantwoordelijkheidsgevoel voor die fou. ten, en de beste manier om het gezag te doen gelden wordt gezocht in het opsporen daarvan, waardoor, vooral bij niet zeer ontwikkelde en minder beschaafde meerderen, een zucht naar willekeur en bedillen ontstaat, die, behalve hoogst schadelijk voor den dienst, het handhaven van wezenlijk gezag tot een onmoge lijkheid maakt. Het is in werkelijkheid voor het kader een niet gemakkelijke taak, om de bijna onbeperkte macht, door de voorschriften ver leend, verstandig te gebruiken. De zooeven gestelde eisch, een goed voorbeeld te kunnen geven, is licht, vergeleken bij dien, ook het gezag hoog te houden. Want dit moet, zal het niet blind zijn, berusten op moreele en intellectueele meerderheid, en, aan gezien de verstandelijke ontwikkeling bij den onderofficier of korporaal door zijn minder goed verzorgde opleiding als kind in den regel niet overwegend kan zijn, moeten de moreele gaven bij de uitoefening van het gezag den grootsten steun aanbrengen. Hier is het de plaats er op te wijzen, dat ook het kader het niet meer met blind gezag kan stellen. Les idéés marchent. Het streven en dringen naar maatschappelijke hervormingen op so ciaal en zedekundig gebied is er op gericht, om alles, wat naar knechtschap zweemt, als verouderd in den ban te doen, en ook de man uit het volk, onze soldaat, voelt meer en meer, hoe hij, even zoo goed als ieder ander individu, een zedelijke vrijheid te missen heeft, welke aan te randen of aan banden te leggen hij slechts dan behoeft te gedoogen, wanneer dit geschiedt door hem, die zich als meerdere niet door uiterlijke, maar door innerlijke hoedanigheden kan doen gelden. En nu rneenen we, dat men in het leger deze wijziging in denkbeelden nog niet voldoende erkent, en hiermede niet genoeg rekening houdt bij de opleiding van hen, die tot meerderen geroepen worden. De eischen, die men thans heeft gesteld, zijn, hoewel slechts enkele jaren geleden gegeven, reeds als verouderd te beschouwen, wijl daaruit nergens blijkt,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 19