840
Tusschen de groepen mogen tijdelijk wel, in de groepen zelf
nimmer afstanden (gapingen) zijn.
Hoofdstuk III.
A. Dagpatrouilles.
Bij het maken van dagpatrouilles moet het volgende in acht
genomen worden.
De groepen marcheeren zooveel mogelijk met tweeën.
In de groep mag ook overdag nimmer gepraat worden. Yooral
in kampongs, bosschen en heuvel- of bergterreinen zou men
daardoor de kans, om onverwachts op vijanden te stuiten dan
wel op lieden, die, hoewel geen vijanden, toch verboden wapens
dragen, misloopen.
Zoodra de groepen in bedekt terrein komen, in kampongs
en in het algemeen op eene plaats, waar eene overvalling mo
gelijk is, wordt door de voorste halve groep het geweei omlaag
gedragen.
Bij eene rust worden dadelijk eenige manschappen op post
gezet. Elke groep beveiligt zichzelf. Het geweer wordt bij rusten
steeds in de hand gehouden.
Kleine hindernissen op het te volgen pad, bv. een geul in den
weg, struikgewas, een modderpoel, een boomstam als bi ug, mo
gen den marsch niet vertragen. Hen tracht rechts of links van die
hindernis een door-of overgang te vinden; wanneer ieder man
zou moeten wachten totdat zijn voorman de hindernis overwon
nen had, zou dit den marsch vertragen. (Bij nacht- of geheime
marschen echter worden, in de nabijheid van kampongs, huizen
■of andere bewoonde oorden, de hindernissen overwonnen, zooals
bij dergelijke marschen is voorgeschreven).
Eiken fuselier moet van meet af aan worden duidelijk gemaakt,
-dat kampongs, tuinen en velden nooit mogen geschonden wor
den; dat men, door de goedgezinde bevolking te ontzien, te be
schermen en heusch te bejegenen, het vertrouwen van die bevol
king moet trachten te winnen. Het branden is verboden. Op paden,
die veel door de patrouilles begaan worden, verbetert men de
■overgangen of maakt men bruggetjes en ruimt men lastige hin
dernissen op.
De manschappen moeten door de gr. comdta. opmerkzaam wor-