DE TOCHT NAAR DE LOEWAQ XVI. Met eenige beschouwingen over Korintji en onze infanterie-opleiding. (Met plaat XI en XII). Het zij me vergund, waarde lezer, een oogenblik van uw vrijen tijd in beslag te nemen, door u met mij in gedachten te ver plaatsen naar het aan natuurschoon zoo rijke Pangkalan Djamboe. Wellicht zijn er onder u, die Djambi slechts hebben hooren af schilderen als een land van ellende, waar water en modder naast slechte voeding reeds velen het leven hebben verbitterd maar wij hadden het voorrecht veel schoons en goeds van het land te aanschouwen en vooral was zulks het geval op onzen tocht naar de Loewaq XYI. Wanneer men van Moeara Mesoemei op marsch gaat langs de Mesoemei, eene zijrivier van de Merangin, bereikt men na 3 dagmarschen langs een zeer moeielijk begaanbaar pad, waar bij op Soengei Boeroeng (vivres-depöt, 1 onderoff. met 10 baj.) en Moeara Bantan (1 onderoff. met 10 baj.) overnacht moet worden, het gezonde Soengei Manau. De hoog op een heuvel gelegen benting doet het oog lief aan en roept als 't ware uit de verte den vermoeiden beroepswan delaar een hartelijk welkom toe. Na een groot aantal trappen geklommen te hebben, is men eindelijk boven en overweldi gend is de aanblik van de prachtige natuur rondom. Zoover het oog reikt, schoone groene heuvels, enkele reeds half ver dwenen in de laag nederdalende wolken; aan den voet de Me soemei, die zich als een zilveren lint door het groen heenkronkelt, en heel ver op den achtergrond de hooge, blauwe bergen van Korintji. Vruchtbaar is de vallei der Mesoemeiriviertallooze kudden karbouwen en de padi-rijke sawahvelden getuigen van den rijkdom van het schoone Pangkalan Djamboe. Van af Dl. II. 1908.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 221