866 Tegen zijne gevolgtrekking, dat een leger in de eerste plaats ■er voor moet zorgen, dat elk daartoe behoorend individu gewend is aan stipte gehoorzaamheid, orde en tucht, zal wel geen dei- lezers van dit tijdschrift opkomen, vooral als een en ander tot grondslag heeft, dat „het gezag, voortvloeiende uit de den meer dere gegeven macht, berust op een intellectueel en moreel over wicht en niet op wet of voorschrift" 1). Daar eene beantwoor ding der vraag, in hoeverre dit ook in ons leger het geval is, buiten het bestek van dit opstel ligt, wil ik er hier alleen op wijzen, dat volgens mijne meening eene goede krijgstucht van boven af moet beginneneen goede sectie-commandant zal ook zonder bepaald goede groepscommandanten eene behoorlijke krijgstucht in zijne sectie kunnen bewaren, doch omgekeerd zullen twee goede groepscommandanten niet in staat zijn de manschappen der sectie steeds gehoorzaam, ordelijk en krijgs- tuchtelijk te doen zijn, als de sectie-commandant niet voor zijne taak berekend is, en zoo voort. Wat verder de kracht der vervolging in de toekomstige oor logen betreft, geef ik den schrijver toe, dat de daaraan verbon den bezwaren ook in de toekomst nog zeer groot zullen zijn, althans indien de overwinning het inspannen van alle krachten gevorderd heeft. Doch niettegenstaande die bezwaren, die bij de oorlogvoering in tropische gewesten, waarbij van het phy- siek al zeer veel geëischt wordt, nog belangrijker worden, ge loof ik toch, dat het in 't algemeen, bij een doelmatig gebruik der cavalerie gedurende het gevecht, wel degelijk mogelijk zal zijn deze na het gevecht voor de vervolging aan te wenden. Of wij bij een eventueel noodzakelijk geworden terugtocht een krachtiger optreden in onzen rug (dan in ons front) te vreezen zullen hebben, hangt daarom m. i. voor een groot deel af van de omstandigheid, of het vijandelijke leger al dan niet ovei eene sterke cavalerie-macht kan beschikken en daar dit, wegens de groote moeielijkheden aan het vervoer over zee verbonden, wel niet het geval zal zijn, geloof ik, dat wij voor een aanval van uit de flanken in den rug niet erg bevreesd behoeven te zijn, vooral ook omdat in dat opzicht het terrein in ons voordeel is. 1) Ducimus: Over de leiding van jonge officieren, in No 1 van dezen jaargang, blad- zijde 7.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 244