883
optreden van den vijand, doet hem voorstellen ook de voornaamste punten
der Buitenbezittingen van kustversterkingen te voorzien. Om de gedach
ten te bepalen noemt hij bv. voor CelebesMakassar, Menado en Palosbaai
en vermoedt, dat in het geheel een twintigtal punten versterkt zal moeten
worden, die reeds in vredestijd moeten beschikken over een goede bewape
ning (geen oud marinegescbut), flinke bezetting, voldoende voorraden, ver
sperringsmiddelen voor de vaarwaters, zoeklichten en draadlooze telegrafie.
Konden wij beschikken over onbeperkte middelen, dan zouden wij gaarne
dit laatste gedeelte van de denkbeelden van Boeka geheel tot de onze maken.
Nu dit niet zoo is, achten wij beperking ten zeerste geboden en ook moge
lijk, omdat een overzeesche vijand aan een optreden als onder le bedoeld
weinig zou hebben en ons daarmede weinig zou schaden, terwijl bij zeer
zeker in de eerste plaats zijn blikken zal slaan op Java of Sumatra, eer dan
op Borneo of Celebes, waar hem op bet gebied van ontginning nog tal-
looze moeielijkheden zouden wachten.
Gebonden aan een jaarlijksche koloniale begrooting, die niet toelaat
groote sommen te besteden, ook al zou dit op den duur minder uitgaven
vereischen, achten wij dan ook een langzaam voortschrijden op den onder
dezen Gouverneur-Generaal ingeslagen en den door den luitenant generaal
L. Swart zoo krachtig voorbereiden weg de eenige oplossing.
Het programma zal n.h. v. moeten luiden:
a. Inrichting onzer stelling in de Preanger Regentschappen voltooiing
der kustversterkingen nabij Soerabaija en op Poeloe Weh.
b. Bouw van kustbatterijen te Tjilatjap en aan de Emmahaven.
c. Gaandeweg verbeteren der werken om Batavia en uitbreiding van
de stelling Soerabaija met een krachtige batterij op den Madoera-wal.
Is dit programma afgewerkt, dan ware de aandacht te vragen voor
betere beveiliging van Semarang, voor afdoende verdediging van het acces
van de Wijnkoopsbaai en zal het een punt van overweging kunnen uit
maken of langzamerhand aan enkele punten der Buitenbezittingen meer
zorg zou zijn te besteden, waarvoor in de eerste plaats Makassar in aan
merking zou moeten komen.
Ook aan het leger wijdt schrijver eenige bladzijden, die onze over
weging ten volle waard zijn.
Boeka wijst terecht doch met de bekende inzichten van ons leger
bestuur en onze Regeering hoogst waarschijnlijk voor de zooveelste maal
tevergeefs op de onpractische en kostbare Europeesche kleeding onzer
inlandsche soldaten.
Hij wil weinig kostbare, sierlijke en gewilde nationale kleederdrachten:
kort baadje, niet te wijde broek, onder de knie met een paar knoopen
gesloten, een hoofddoek, een sèwèh, een gordel, een hoed, zooien met
leeren of linnen lussen als de Japanners dragen.