949
vergete niet dat de ervaring geleerd heeft, dat de „Ausdauer"
van de Atjehers veel geringer is dan die van den soldaat en zij
dus veel spoediger uitgeput zijn. Voorts bedenke men, dat een
momenteel zich verspreid hebbende bende zich altijd weer ver-
eenigt op een te voren afgesproken punt.
Is het te voorzien dat de vervolging over grooten afstand door
bedekt of sterk geaccidenteerd terrein zal plaats hebben, dan
kan het goed zijn haar sprongsgewijze te doen geschieden, d.w.
z. aan de groepen uit de verte goed zichtbare of reeds bekende
punten (bergen, heuveltoppen, boschranden enz.) aan te wijzen,
waar zij elkaar zullen inwachten om van daar op gelijke wijze
weer verder te gaan. Alleen op die wijze is in zulke terreinen
het bewaren van het verband en samenwerking tusschen de
tijdelijk gescheiden groepen mogelijk.
Krijgt men de bende, of een gedeelte daarvan, weer in het
oog, dan wordt zij beslopen. Neemt zij ontijdig de nadering waar
en vlucht zij opnieuw, dan weer opnieuw de vervolging door
gezet. Is op het oogenblik dat de bende opnieuw vlucht onze
troep haar reeds dicht genaderd, dan wordt zij vervolgd zooals
voor „op het gevechtsveld" is gezegd.
De vervolgende nevengroepen rukken dan op in de richting
der schoten.
"Wordt men tijdens de vervolging door de duisternis overvallen
■of geraakt de troep al te uitgeput, dan betrekt men op een
geschikt punt het bivouak, voorziet c. q. in de verpleging en zet
•de vervolging voort bij het opkomen van de maan, het aan
breken van den dag of wanneer de krachten weer voldoende
hersteld zijn.
Krijgt men op een of andere wijze de zekerheid dat men in
eene verkeerde richting vervolgt, dan wordt van af het eerstvol
gend aangewezen verzamelpunt de richting aangenomen, welke
de bende dan vermoedelijk moet zijn ingeslagen.
Men lette bij zoo'n vervolging op alles: een strootje, een lu
cifer, een versch afgebroken takkortom, de kleinste nietigheid
geeft soms aanwijzingen waar de gesteldheid van den bodem
voetsporen onzichtbaar maakt.
K. B. M. de Wijs.