987
gemis aan opleiding bleken in den Z.-Afrikaanschen oorlog. De
Engelsche troepen spreidden den grootsten moed, een volledig
vertrouwen in hun aanvoerders ten toon, een groot volhardings
vermogen, al de hoedanigheden van het ras, versterkt door dis
cipline en kameraadschap, maar hun militaire geoefendheid, ten
minste in het begin van den oorlog, had weinig te beteekenen. 1)
Ze waren middelmatige schutters, gaven niet voldoende acht op
dekking, ze waren niet spoedig op de hoogte van den toestand of
van de opstelling van den vijand; steeds weer werden ze verrast
of dwaalden ze af, ze waren hulpeloos zonder hunne officieren.
In één woord de Engelsche soldaat was wel gedisciplineerd maar
slecht geoefend men zou haast kunnen zeggen ongeoefend.
Yan de onderofficieren hadden velen aan meerdere expeditiën
deelgenomen; zij waren echter weinig beter geoefend dan de man
schappen, omdat in den regel meer met geschiktheid voor ad
ministratief werk rekening werd gehouden dan met militaire
eigenschappen.
Gedurende de laatste twintig jaar zijn vele pogingen in het
werk gesteld om de geschiktheid en wetenschappelijke ontwik
keling van den officier hooger op te voeren, zoowel door studie
als door practische oefening. Niettegenstaande dit alles volde
den de Engelsche officieren over 't algemeen niet aan hooge
eischen. De aanleg van den jongen officier was voldoende om
hem tot een flink militair te maken, wanneer men dien aanleg
rationeel ontwikkeld had. Doch hetzelfde verderfelijke systeem,
op welks verlammenden invloed reeds gewezen werd bij de op
leiding van den soldaat, stond ook hier alle werkelijke vooruit
gang in den weg.
Te veel tijd van den officier werd in beslag genomen door be
zigheden, voor den oorlog van geen nut. Het verwisselen van
uniform, het wachten om bij de chefs te worden toegelaten om
een of ander noodeloos rapport in te dienen, het schrijven van
eindelooze verslagen, het invullen van staten, het geldelijk be
heer der cantine, het fourageeren, krijgsraadzaken e.d. lieten den
1) Het karakter van den Engelsehen soldaat wordt juist geteekend door den Arneri-
kaanschen militairen attaché capt. Slocum, waar hij zegt: Hun individualiteit is niet
ontwikkeld, als bij onze manschappen, noch weten zij zich zoo goed in alle omstandigheden
te redden, doch wat betreft onverwinlijken moed, volstrekte gehoorzaamheid en volhar
dingsvermogen, zijn zjj boven allen lof verheven.