1005 evenals bij het rusten op de plaats en bij het brengen van den militairen groet, niet van stand verandert. Aangaande de „Opmerkingen" bij punt 131, wijs ik er op dat de hou ding met het geweer aan den schouder als de normale moet worden be schouwd (punt 92), dat op verschillende plaatsen in het reglement bij de beschrijving van de uitvoering der bewegingen, die uit de beide hou dingen kunnen geschieden, de man in de normale houding wordt ver ondersteld en dat de beschrijving van de uitvoering der bewegingen uit de abnormale houdingen daaraan als „Opmerkingen" wordt toegevoegd (zie o. a. 2e van punt 118). In de „Opmerkingen" bij punt 131 is slechts sprake van de (abnormale) houding met het geweer bij den voet en de slotalinea daarvan kan dan ook alleen op deze houding van toepassing zijn. En wat nu betreft de rechtsche richting met het geweer bij den voet, ook daarbij moet, naar mijne meening, bij het beoordeelen der tusschen- ruimten de rechterhand op de heup geplaatst worden. In den eersten zin der „Opmerkingen" bij punt 131 is bepaald, dat bij de richtingen in deze houding het geweer niet vooraf aan den schouder behoeft te worden gehangen. In den 2en zin is voorgeschreven, dat op het w. c. het geweer een handbreedte rechtstandig opgelicht en op het commando „staat" bij den voet gesteld wordt, en nergens vind ik een bepaling, dat in dit bijzondere geval moet worden afgeweken van de in punt 25 in het algemeen voor geschreven wijze van beoordeeling der tusschenruimten. Dat de rechterhand daarbij niet op de heup geplaatst kan worden, op de in punt 40 aangegeven wijze, is duidelijk, doch daarin voorziet de de slotalinea door te bepalen, dat de hand op haar plaats aan het geweer blijft en dus, het geweer omvattende, op de heup wordt geplaatst. Is dus de door mij voorgestane richtingswijze reglementair, zij is tevens rationeel, aangezien bij de toepassing daarvan de frontbreedte eener af- deeling niet afhankelijk is van de omstandigheid of er rechts dan wel links gericht is, terwijl er tegen de uitvoering geen enkel bezwaar bestaat. B.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 383