1037
beperkt, dat ik niet meer bevreesd behoef te zijn op mijn vraag
aan den korporaal, waarom de soldaat van wien hij rapport maakt
achter slot en grendel zit, ten antwoord te zullen krijgen:
„hij deed insubordinatie met z'n oogen en daarom gaf ik hem
voorloopig arrest en toen hij bovendien nog wat zeggen wou
„gelastte ik: trek je witte broek en kapotjas aan en zet hem
„in de politiekamer!"
Is de bevoegdheid van reclame zoo geregeld, dat er geen plaats
meer is voor de soldatenopmerking bij „theorie krijgstucht":
„Jammer dat dit boekje de doodstraf niet heeft, dan kon je je
drie dagen later bij onzen lieven Heer beklagen"?
Zal bij het geven van macht tot straffen gewaakt zijn tegen
beknibbeling dier macht in later uit te vaardigen reglementen
of voorschriften?
Zullen de bewoordingen, waarin de artikelen zijn vervat, zóó
zuiver zijn gesteld, dat ontduiken hetzij naar de letter, hetzij
naar den geest zooveel mogelijk buitengesloten is?
De krijgstuchtwet is als volgt ingedeeld
I. Omvang van de werking dezer wet (Art. 1).
II. Krijgstuchtelijke vergrijpen (Art. 2).
III. Krijgstuchtelijke straffen.
Afd. I. In het algemeen (Art. 329).
Afd. II. Bij een leger te velde (Art. 30—36).
IV. Oplegging en ten uitvoerlegging van krijgstuchtelijke
straffen (Art. 37—58).
V. Samenloop van strafbaar feit en krijgstuchtelijk ver
grijp (Are. 59—60).
VI. Beklag over opgelegde krijgstuchtelijke straf (Art. 61—68).
VII. Slotbepalingen (Art. 69—74).
I. Omvang en werking dezer wet.
Art. 1.
„De bepalingen dezer wet zijn toepasselijk op den militair,
„die zich binnen of buiten het rijk in Europa aan eenig krijgs
tuchtelijk vergrijp schuldig maakt (M. Sr. 45 v. Kr. 72)." 1).
De verwijzing tusschen haakjes is van den heer van Meurs en
I
1) Zie de noot op blz. 1038.