1044:
Art. 4 geeft een groot aantal strafsoorten, een ruime keus.
Is de verscheidenheid voldoende; is er voor elk wat wils?
Bij eene nadere beschouwing zal dit blijken; maar vooraf stel
ik mij de vraag: kan bij de onderofficieren ook reeds met de
„aanteekening" volstaan worden?
Er zullen onderofficieren zijn, die om zoo'n aanteekening lachen;
voor hen dienen dus nog andere krijgstuchtelijke straffen te be
staan. Maar ook zullen er zijn, voor wie de weg naar de provoost
een gang naar 't schavot is; voor dezen mag de „aanteekening"
niet ontbreken.
En van de laatste soort zijn er vele, komen er meer. Maar
al was er slechts één, dan nog zou de wet ruimte moeten laten
om dien éenen op passende wijze te straffen.
Voor de onder lo genoemde „berisping" verwijs ik naar mijn
beschouwing over Art. 3.
De straf onder 3o genoemd zal zeker veel uitwerking ten goede
hebben. Als eindelijk de appels zullen zijn afgeschaft, kan zij
worden uitgebreid tot het zich komen melden op aangegeven
uren.
Omtrent 4o (de straf van licht arrest) zegt Art. 8 dat de
militair, die licht arrest ondergaat, niet is uitgesloten van dienst
en dat de straf ondergaan wordt in de kazerne, het kwartier of
woonverblijf van den onderofficier. Deze straf komt dus geheel
overeen met ons kwartierarrest; alleen is het hoogst aantal dagen
minder geworden.
Het onder 5o genoemd verzwaard arrest komt geheel overeen
-met kamerarrest.
6o. Het streng arrest wordt (Kr. 10) „ondergaan in afzon
dering, in een daartoe bestemde celde gestrafte is uitgesloten
van het verrichten van dienst buiten de localiteit."
De afzondering is nu „geëischt"; niet meer „zoo mogelijk."
7o. De verlaging bestaat volgens Kr. 16 uit „het terugbrengen
tot den stand van soldaat, met aanduiding tevens van een be
paalde klasse, indien bij het onderdeel der krijgsmacht, waartoe
hij behoort, de mindere militairen in klassen zijn verdeeld."
De „bijkomende" straf onder lo wordt in Kr. 25 toegelicht als
volgt: „Elke straf van streng arrest van een onderofficier kan