1047
B. Bijkomende straffen.
lo inhouding van soldij
„2o vermindering van kost;
„3o verbod om buiten dienst wapenen te dragen (Kr. 27).
M. Sr. 52b zegt: „onder mindere militairen worden verstaan de
militairen, die geen rang bekleeden".
Van den officier, langs den onderofficier tot den soldaatvan
den intellectueel hoogst ontwikkelde tot den eenvoudige.
Trapsgewijze zijn de soorten der straffen uitgebreid, in zwaarte
toegenomen. En dat was noodzakelijk, want onder het groot
aantal van de laatste categorie is ook de grootste verscheidenheid.
Hier vinden we er, voortgekomen uit een milieu vreemd aan
alle tucht; hereditair belasten, onbruikbaren in de groote maat
schappij; maar ook, mannen van een betere soort, fijngevoeligen,
hooger ontwikkelden, met eigenschappen, die hen voor een rang,
misschien wel voor den officiersrang in aanmerking zullen brengen.
Aan die allen moet krijgstucht worden geleerd zij moeten
krijgstuchtelijk kunnen worden gestraft!
"Van de hoofdstraffen, in Art. 5 Kr. genoemd, ga ik die onder
lo, 3o, 4o, 5o (overeenkomend met de straf van politiekamer) en
6o, en van de bijkomende straffen die onder lo en 2o stilzwijgend
voorbij. Zij behoeven, na hetgeen bij Art. 3 en 4 Kr. werd op
gemerkt, geen bespreking. Blijven dus over van de hoofd
straffen die onder 2o, 7o en 8o, en van de bijkomende straffen
die onder 3o vermeld.
De hoofdstraf 2o, de strafdienst, bestaat volgens Kr. 7 C. in
„exerceeren met of zonder volledige uitrusting, op de door den
commandeerenden officier te bepalen werkdagen, in de vrije uren
van den gestrafte."
Strafexerceeren leert het exerceeren haten ondermijnt de
krijgstucht
De verlaging onder 7o genoemd is voor den minderen militair
(Art. 16 Kr.) „het terug brengen tot een lagere klasse".
8o. Plaatsing in een tuchtklasse bestaat in (Art. 18 Kr.): „de
onderwerping van den militair aan een gestrengere krijgstucht;
zij wordt ondergaan in een of meer daarvoor bestemde inrich-