1051 Art. 13. „De duur der arreststraffen is ten minste één dag". Art. 14. „Het is den met arrest gestraften militair verboden de plaats „waar hij zijn straf moet ondergaan te verlaten of zonder daartoe „bekomen verlof bezoeken te ontvangen. „In geval hij met licht of met verzwaard arrest gestraft is „kan hem, naar regelen door Ons te stellen, worden toegestaan „godsdienstoefeningen zijner gezindte bij te wonen". De commandeerende officier is dus niet „verplicht" het laat ste toe te staan. Waarom dan zijn macht niet uitgebreid tot „alle bijzondere omstandigheden, die naar zijn oordeel tot tijde lijke schorsing van het ondergaan der straf aanleiding geven"? Of is de roep van een stervende misschien minder gewichtig dan die van den godsdienstleeraar? Art. 15. zegt, dat de tijd in voorloopig arrest doorgebracht geheel of gedeeltelijk in mindering der straf kan worden gebracht. Art. 29. „De in Art. 3, 4 en 5 aangegeven volgorde der straffen, be- „paalt haar betrekkelijke zwaarte". Ambon, Augustus 1903. (Slot volgt). L. M. Leijh.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 429