1053 ontmoetingsgevecht— doch het slot van alles is steeds, dat de ver dediger op dezelfde plaats stelling neemt. Het eenige verschil is, dat in het eerste geval de verdediger zich niet behoeft te overhaasten en in het laatste, dat hij de grootst mogelijke snel heid bij zijn opmarsch naar de stelling tracht te ontwikkelen. En dan heeft hij nog wel tijd genoeg om de van te voren reeds be kende plekjes te bezetten. Zag ik eenige afwisseling in de onderstellingen, het trof mij dat van eene vervolging, van eene terugtocht bijna nooit sprake was. Dat door de leiders aangenomen zou worden, dat ons leger bij een toekomstigen strijd tegen een buitenlandschen vijand steeds overwinnen zal, kan ik niet veronderstellen. Ik geloof zelfs, dat bij velen de gedachte heerscht, dat wij ons tegen een Europeeschen vijand nooit staande zullen kunnen houden. Tegen een inland- schen vijand is het meermalen voorgekomen, dat naar het bivouak of het garnizoen terugkeerende troepen voortdurend bestookt werden en de achterhoede het zwaar te verantwoorden had. Maar waarom dan geen beoefening van terugtocht en vervolging? Zeker niet, omdat de uitvoering daarvan zoo dood eenvoudig is. Voor een deel schrijf ik het toe aan de omstandigheid, dat vele oefeningsterreinen ver van het garnizoen liggen; verder daaraan dat een deel van den beschikbaren tijd besteed wordt aan eene soms langdurige bespreking der oefening. Zouden echter het moeilijker overzicht voor den leider, de zwaardere taak der par tijcommandanten hierbij hun invloed ook niet doen gelden? Fier en dapper gaat in den regel de aanvaller vooruit; open ge deelten worden overschreden zonder vrees voor treffers; van dek kingen, om zich aan het gezicht en daardoor aan het vuur des vijands te onttrekken, wordt geen gebruik gemaakt. En dat, waar de ondervinding in de laatste oorlogen ons geleerd heeft, dat van een dergelijk vooruitgaan geen sprake kan zijn, dat de verdediger dan in korten tijd zoodanige verliezen kan toebrengen, dat zijn tegenpartij geen aanvalskracht meer heeftTe weinig wordt bij oefeningen, ook van kleine afdeelingen, in het oog gehouden, dat de geringste gezichtsdekking voldoende is om de vuuruitwerking der vijands belangrijk te verminderen. Is men, om het bebouwde terrein te sparen, genoodzaakt voet-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 431