1188 Art. 58. „De militaire rechter verwijst de zaak naar den tot straffen „bevoegden commandeerenden officier, als hij bevindt dat het feit „een krijgstuchtelijk vergrijp is". YI. Beklag over opgelegde krijgstuchtelijke straf. Art. 61. „De gestrafte is bevoegd over straf of omschrijving der straf heden zijn beklag te doen". Art. 62. „Voor het kenbaar maken van het verlangen om een beklag „in te brengen heeft de gestrafte een termijn van vier dagen, „aanvangende met den tweeden dag na dien waarop de opleg- „ging der straf te zijner kennis is gekomen." Verder bepaalt dit artikel hoe „aan het verlangen van een zich in arrest bevindend gestrafte tot raadplegen van anderen" wordt voldaan dat de meerdere, die over het beklag heeft te beslissen, de verdere uitvoering der straf kan schorsen; dat door het beklag zelf de uitvoering niet wordt geschorst, behoudens het bepaalde betreffende de straf van verlaging, die bij beklag eerst ingaat nadat de beslissing gevallen is (63 Kr.) en de straf van plaatsing in een tuchtklasse, die bij beklag eveneens verdaagd wordt (64 Kr.) De wet regelt hier een veelbesproken quaestie. Eischt de hand having der krijgstucht een spoedig volgen van de straf op het vergrijp, de bevoegdheid tot beklag voorkomt zooveel mogelijk het ondergaan van onverdiende straf. De termijn van 4 dagen is ruim berekend en, door den aanvang van dien termijn te stellen op den tweeden dag na oplegging der straf en niet onmiddellijk bij het aanzeggen van de straf zelf, wordt wederom menig vergrijp tegen de tucht voorkomen. Met den waarschijnlijken gemoedstoestand van den gestrafte is reke ning gehouden. Als de strafoplegger of de meerdere die van het beklag kennis neemt nu elk „beklag" maar niet „strijdig" vindt met „de militaire tucht of orde!" (zie bij Kr. 2)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1903 | | pagina 568