1212
neer de plaats van samentreffen min of meer nauwkeurig bekend is.
En dit bekend zijn hangt van de binnengekomen berichten af.
Zendt men de verkenners te vroeg uit (vooral de doelverkenners),
dan weten zij niet wat wel, wat niet te melden. De verken
ning verwatert en de doelverkenners worden mislukte cavalerie-
patrouilles.
Beperking in tijd en ruimte is een eisch voor het welslagen. Ne
men we de algemeene splitsing van vroeger nog eens aan, dan
valt te onderscheiden
a. De vijand is in stelling. Hoe eerder nu de A. O. en V. een
aanvang neemt, hoe beter.
b. Een ontmoetingsgevecht. Wacht men hier op de resultaten
der cav. verkenning, wat betreft de meest waarschijnlijke plaats
van treffen, dan loopt men kans door te laat te beginnen de artil-
leriepatr. niet tot hun recht te laten komen. Het beste zal zijn
de artilleriepatr. van de eene terreinafscheiding naar de andere
te zenden (zal in Indisch terrein nog wel eens bezwaar opleveren).
Zij blijven achter de cavalerie en in de sfeer der marschbevei-
liging, anders loopt men veel kans dat ze geheel uit de hand
geraken.
c. Zijn we zelf verdediger in stelling of in afwachtende hou
ding, dan gaan de art. patrnaar die punten, waar wellicht de
vijand artilleriestellingen zal innemen. Het oogenblik van uit
zending wordt bepaald door den afstand tot den vijand.
Nimmer begint een art. cdt. de verkenning vóór de eigen
beveiligende troepen uit dan met toestemming van den Alg.
Bevelh., ten einde niet in strijd te komen (bv. verrassing) met
de bedoelingen van dezen laatsten.
Des nachts art. patr. uit te zenden kan geen nut hebben. Wor
den de opdrachten echter den avond van te voren uitgedeeld,
dan is ieder patr.cdt. verplicht den volgenden morgen vóór het
afrijden, bij den art. cdt. of diens adjudant, de inmiddels nog
ingekomen berichten te gaan vernemen (Durchf. des art. Aufkl.
dienstes enz. G. Smekal).
Vorm der opdracht. Welke de eischen, aan de verkennings
opdrachten te stellen, zijn is al meer dan eens gezegd. Sme
kal oppert het denkbeeld hierbij gebruik te maken van een ge
meengoed geworden „Befehlsprache". Op blz. 16 en 17 van zijn