- 1260
behoeven te zijn, maar dat alleen hoofdvereischte is, dat de uitgaven
strekken tot verbetering van den oeconomischen toestand der bevolking.
Aan dien eisch voldeden de eerste zeven posten, op staat 25 vermeld, te
zamen J van bet geheele bedrag van bet voorschot uitmakende. Het zou
een al te zwaren druk op de Nederlandsche financiën leggen, indien alle
uitgaven voor de defensie van Indië voor rekening van het moederland
worden gebracht. Dat die uitgaven, zij het dan met behulp van rente-
looze voorschotten van Nederland, ten laste der Indische geldmiddelen
komen, achtte men geenszins onbillijk, want de handhaving van ons gezag
in Indië is, naar men meende, wel degelijk als een belang van de inland-
sche bevolking te beschouwen. Bracht men zulke uitgaven voor rekening
van Nederland op grond dat de inlanders daarbij geen reehtstreeksch
belang hebben, dan zou men ook alle uitgaven voor het bestuur van Indië
eveneens op de Nederlandsche begrooting moeteii plaatsen. Men voegde
hieraan toe, dat de uitgaven voor de verdediging van Java voor een goed
deel van afloopenden aard zijn en in zooverre geen blijvenden druk op
de Indische financiën zullen uitoefenen.
6. Met groote blijdschap hadden vele leden kennis genomen van de
jongste berichten uit Atjeh, welke de hoop doen koesteren op spoedige
pacificatie. Van verschillende zijden wenschte men in verband met de in
den laatsten tijd behaalde voordeelen dankbare hulde te brengen aan
generaal van Ileutsz en aan het Indische leger, waaraan werd toegevoegd,
dat het bestuur in Indië en in Nederland in deze hulde behooren te dee-
len wegens de wijze, waarop zij den Gouverneur van Atjeh in zijn actief
en beleidvol optreden hebben gesteund. Met instemming had men uit
het Koloniaal Verslag gezien, dat naar de meening der Regecring het
gezag op militair en op civiel bestuursgebied vooralsnog in éóne hand
behoort te blijven. De hoop werd uitgesproken, dat, wanneer de tijd
zal zijn gekomen om in Atjeh bet burgerlijk gezag zelfstandig te doen
optreden, dat gezag de Atjehers door goede handeling aan ons zou weten
te binden.
Gevraagd werd, of de Minister van meening is, dat de toestand in Atjeh
door de onderwerping van den sultan en van Panglima Polim aanstonds
merkelijk zal verbeteren en of er uitzicht bestaat, dat onze troepen in
Atjeh spoedig op geringer sterkte gebracht zullen kunnen worden. Men
zou ook gaarne vernemen welke positie aan Panglima Folim zal worden
toegekend.
Enkele leden beschouwden de expeditie naar Korintji als eene ongeoor
loofde inmenging in de binnenlandsche aangelegenheden van dat landschap,
en meenden, dat zij door tactvol optreden onzerzijds ware te voorkomen
geweest. Ook werd opgemerkt, dat uit het Koloniaal Verslag niet blijkt,