- 712 -
zou kunnen leiden, zou het ook de vorming van het zelfstan-
digheidsgevoel ten zeerste tegenwerken en het doel, zooeven
aangeduid, volstrekt onbereikbaar maken. Zelf laten handelen,,
nimmei ingrijpen, later alles beoordeelen en bespreken, dit laat
ste op de meest welwillende wijze, ziedaar de punten, welke de
gedragslijn van den luitenant volkomen bepalen.
Voor het volbrengen der taak om de zelfstandigheid van ka-
rakter^ te bevorderen, verwijzen we verder naar datgene, wat we
reeds in ons opstelOver de leiding van jonge officierenhebben-
gezegd 1). Derhalve, geen lastig vallen met futiliteiten, geen
misplaatste, dus wantrouwen koesterende, controle, geen te strak-
ernstige opvatting van de practijk. Het belang van den dienst'
moet hij steeds voor oogen houden, maar toch ook tevens be
denken, dat degeen, die als meerdere orde en gezag te handhaven
heeft, een wil moet bezitten, en dat deze wèl geleid, maar niet
gebroken moet worden. Daarom zij hij tegenover zijn aspiran
ten met een verstandige toegevendheid bezield, en beoordeele-
hunne handelingen en gedragingen naar de resultatendie zij be
reikten. "Worden daarbij fouten ontdekt, hij moet ze verbete
ren door raadgeving of terechtwijzing, doch nimmer uit het
oog verliezen, dat diezelfde fouten de uitvloeisels zijn van de,
op zichzelf beschouwd, prijzenswaardige poging tot willen. Wan
neer een meerdere nooit iets wil, begaat hij ook nooit een fout,.
uitgezonderd zijn gansche optreden als zoodanig, dat uit één
enkele groote fout bestaat. Dit zij de luitenant bij zijne leiding-
steeds indachtig. Zelfs een soldaat moet, zal hij tegenwoordig-
in alle opzichten bruikbaar zijn, geleerd hebben te willen, laat
staan dus hij, die een zoodanig soldaat moet kunnen bevelen..
Hierbij kan ons opstel, in het bijzonder handelende over de opvoe
ding van het wilvermogen, van dienst zijn 2). Daaruit, meenen
we, zal de luitenant kunnen leeren, hoe en in welken geest hij-
den wil van den aspirant moet vormen. Moge hij voor zichzel-
ven hieruit de waarheid putten, dat - gebreken, de individualiteit
betreffende, uitgezonderd - hij de schuld draagt, indien onder
zijne leiding die vorming mislukt en geen vruchten afwerpt.
Echter, bij de opleiding tot meerdere is het niet voldoende;
1) I. M. T. 1903 No. 1 en 2.
2) I. M. T. 1901 No. 7. De opvoeding van het wilvermogen. blz. 1 e.v.