713
alleen op diens wilvermogen te letten. Ook het gevoel moet men
leiden in de juiste richting. De geschiktheid om daarop invloed
uit te oefenen staat in het nauwste verband met de waarde, die
men iemand als superieur kan toekennen, wijl zij voornamelijk
bepaalt, in hoeverre deze de kunst verstaat met zijn minderen
te kunnen omgaan. Daarom moet elk aspirant leeren, hoe en
waardoor hij op zijn beurt kan inwerken op het gemoed, het
zelfvertrouwen en de geestdrift zijner inferieuren. Hier zouden
we kunnen volstaan met te verwijzen naar hetgeen we daarom
trent vroeger hebben gezegd 1). Aangezien evenwel de innerlijke
kracht, om een ander te beheerschen zonder dwang, vooral zetelt,
behalve in den wil, in het zelfvertrouwen van den meerdere,
is het van groot belang bij de karaktervorming der aspiranten
hierop in het bijzonder te letten. Dit vertrouwen toch moet hen
in staat stellen zichzelf meerdere te voelenwant uit dat gevoel
ontstaat het besef van: recht te hebben op superioriteit. De
vraag moet nu worden gedaan, op welke wijze dat besef het best
verkregen kan worden, daar zonder dit, geen zedelijke kracht van
den meerdere kan uitgaan. Nu dan, het antwoord hierop kan
heel eenvoudig zijn, n.l. dit: leer den aspirant achting voor zich
zelf hebben, en zijn eigenwaarde gevoelen.
Om zelf-respect te leeren, moet worden opgemerkt, dat niemand
de waarde aan eenig mensch kan ontnemen dan die mensch zelf,
waaruit omgekeerd volgt, dat men zelf voor het behoud van zijn
waarde de verantwoordelijkheid draagt. De aspirant zal dus door
eigen toedoen hebben te zorgen, dat hij de achting voor zichzelf
niet verliest, en om hem dit gemakkelijk te maken, moet men
hem wijzen op alles, wat oorzaak kan worden van verlies, opdat
hij dit zooveel mogelijk vermijde. Hij zal dan moeten weten, dat
slordigheid in kleeding en uitrusting, het onwaar zijn tegenover
zichzelf en anderen, het vloeken en schelden, het niet beheer
schen van drift en hartstochten, onvermijdelijk de achting voor
zichzelf doet verloren gaan, en dat, als gevolg hiervan, ook zijn
zelfvertrouwen verdwijnt. Om verder het gevoel van eigenwaar
de aan te kweeken, is het noodig hem in eigen oog te verhelfen,
wel te vei staan zoodanig, dat hij zich zijner juiste waarde be-
wust wordt. De aspirant mag evenmin zijn waarde te laag als
1) I. M. T. 1901 No. 6. De opvoeding van het gevoelvermogen, blz. 415 e.v.