714
te hoog schatten. In het eerste geval ontstaatverlegenheid,
beschroomdheid, vrees; in het tweede: verwaandheid, laatdun
kendheid. Ten einde hem zijne juiste waarde te leeren, moet men
hem nimmer vernederen, zijn gezag tegenover zijn minderen steeds
hoog houden, hem niet ten toon stellen, meer op het goede in
hem wijzen dan op het slechte in hem smalen, meer aan zijn
onschuld dan aan zijn schuld geloof hechten, en bovenal, hem
billijk bejegenen.
Is daardoor het bewustzijn van eigen kracht in den aspirant
ontwikkeld, dan zal hij, zonder controle of inmenging van de
zijde zijner superieuren, als bij intuïtie begrijpen, hoe hij met
zijn minderen dient om te gaan. Reeds dadelijk zal hij beseffen,
dat, om op het gemoed, het zelfvertrouwen en de geestdrift zij
ner' inferieuren invloed te kunnen uitoefenen, een norsche en
stugge bejegening van zijn kant uitgesloten moet zijn en opge
ruimdheid zoowel als welwillendheid van hem woidt geveigd.
Dan alleen kan hij zijn menschen leeren kennen, hun individua
liteit, hun goede en kwade eigenschappen, hun drijfveeren tot
handelen; en uit deze kennis moet hij tact leeren 1). In de we
reld is het bezit hiervan voor een ieder wenschelijk, maar in het
leger, waar de strenge geest der voorschriften geen tegenspraak
kan dulden van de zijde der minderen, en waar aan elk meerdere
de macht tot bevelen onbeperkt moet worden verleend, daar moet
het bezit van tact van elk superieur onvoorwaardelijk worden
geeischt. Slechts indien alle militairen, als menschen beschouwd,
volmaakt dachten, voelden en wilden, zouden hun handelingen
geheel overeenkomstig den letter der voorschriften kunnen woi-
den beoordeeld. Nu dit niet het geval is, moet men noodwendig
van het onverbiddelijke iets laten vallenmen moet concessie's
doen; men moet zoowel geven als nemen. De streng-letteilijke
opvatting van eenig reglement of voorschrift heeft zich aan te
passen aan het werkelijke leven,aan de gebreken der individuen;
en van den hedendaagschen superieur moet worden verlangd, dat
hij tegenover de onvolmaaktheid van de handelingen zijner min
deren de juiste gedragslijn weet te kiezen.
Men meene niet, dat dit een voor het kader te strenge eisch
is. Vooropgesteld, dat ook hier het volmaakte niet kan wor-
1) Over menschenkennis en tact: I. M. T. 1901 blz. 339 e. v.