879
Ons auxiliair eskader van kleine, ten deele ongepantserde, schepen met
■betrekkelijk geringe snelheid zal, zelfs vereenigd optredende, tegenover
eiken aanvaller het onderspit delven. Dat eskader zou belangrijk uitge
breid moeten wordendoch zelfs met de grootste krachtsinspanning en
met opoffering van alle andere belangen, zoo economische als politieke, zal
diet nimmer gelukken het zoodanig te versterken, dat het iets meer kan
doen dan zoo roemrijk mogelijk ten onder gaan. Men mag dus niet langer
voortgaan daaraan groote sommen te offeren, die oneindig nuttiger zijn
te besteden 1). Nederland en -Indië zijn financieel niet in staat in Indië
een zeemacht te onderhoudendie zich met eenige kans op succes kan meten
met de vloot van een der groote zeemogendheden.
Volgens Boeka volgen wij een struisvogelpolitiek door millioenen uit te
geven voor een vloot van zes zg. krachtige schepen, terwijl een ieder, die
•eenigszins op de hoogte is van de vloten van andere zeemogendheden,
weet dat zelfs een dubbel zoo krachtig auxiliair eskader te zwak zou zijn
om een dier vloten te verslaan. Nederland heeft dus te breken met de
nationale traditie, gelegen in het bezit van een vloot, en behoort te be
grijpen, dat de voornaamste traditie, die het heeft hoog te houden, gelegen
is in de handhaving van zijne onafhankelijkheid en die der koloniën.
Alvorens na te gaan hoe Boeka zijn stelsel verder ontwikkelt, zij het
ons vergund hier een enkel woord van critiek in te lasschen. Erken
nende, dat de verdediging onzer koloniën nu wij toch niet over een
afdoend sterke vloot kunnen beschikken op andere dan de voor de hand
liggende wijze (nl. door een vloot) verzekerd moet worden, zoo kunnen
wij Boeka niet toegeven, dat daarvoor ons auxilair eskader gemist zou
kunnen worden. Of dat eskader daartoe bepaaldelijk uit zes schepen be
hoort te bestaan, of wel dat wellicht met een vijf- of viertal ware te vol
staan, dan wel of het wenschelijk ware het zelfs binnen de grenzen
onzer financieele krachten nog eenigszins uit te breiden, kan op het
oogenblik onbesproken blijven.
De draagkracht van Nederland en Indië zal nimmer in staat stellen een
zóó groot eilandenrijk, als onze overzeesche bezittingen vormen, afdoende
te verdedigen. Wel echter en dat is reeds een schoone taak kunnen
wij er naar streven door onze verdedigingsmaatregelen den eventueelen
aanrander tot een belangrijke krachtsontwikkeling en kostbare voorberei
ding te dwingen. Dit zal tengevolge hebben, dat men zich nog wel eens
tweemaal bedenken zal of de te brengen offers evenredig zijn aan het
daarmede te bereiken doel; onze maatregelen van verdediging zijn dus
(1) Schrijver komt hier tot de treurige erkenning, dat ons Indië arm is. "Wie zou in
4en tijd der „Batige Sloten" vermoed hebben, dat wfj ooit tot die erkenning zouden moe
ien komen!?