89 ondergeteekende, dat de uitgaven voor de stoeterij inderdaad te huis be- hooren daar waar zij door hem op de begrooting werden uitgetrokken, en behalve de kosten van meer personeel, dat ter wille van de stoeterij aan het militaire remontedepot is toe te voegen niet op de begrooting van de uitgaven voor het leger, dat eerst van de veredeling van het paardenras zal profiteeren, als dit oeeonomisch voordeel zal zijn verkregen Yllde Afdeeling. De vrij sterke daling van het sterktecijfer der Europeanen in het In dische leger in de jongst verloopen jaren en de met het oog op de aan vulling dier verliezen in den laatsten tijd onvoldoende wervingsresultaten behoeven, voor het oogenblik, nog geen aanleiding te geven tot ongerust heid, noch ook tot het nemen van bijzondere maatregelen tot verbetering van die resultaten. Immers, wie aandachtig naleest wat de Minister Keu- chenius op blz. 40—50 der Memorie van Antwoord betreffende de Indische begrooting voor 1890 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal mede deelde omtrent den gang der koloniale werving gedurende een reeks van jaren, zal het als een gewoon verschijnsel erkennen, dat jaren, waarin de koloniale werving bijzonder gunstig verliep, steeds voorloopers zijn van jaren, die slechts geringe aanvulling opleveren. Het evenwicht heeft zich telkens gaandeweg hersteld, wat waarschijnlijk daaruit moet worden ver klaard, dat, telkens wanneer gedurende eenige jaren betrekkelijk veel personen worden geworven, daaronder een aantal worden aangetroffen, die door buitengewone omstandigheden gedrevn bijv. de ontwaakte geestdrift, zooals in de jaren 1894 (Lombok) en 1896 (Toekoe Oemar) zooveel vroeger tot het besluit komen om dienst te nemen, dan anders het geval zou zijn geweest en dus als het ware in mindering tellen van de contingenten van volgende jaren. Maar hoe dit zij, de ondergeteekende behoeft nauwelijks de verzekering te geven, dat de in de jongst verloopen maanden zich langzaam weer eenigszins verbeterende resultaten der koloniale werving door hem nauw keurig worden gadegeslagen, en dat hij zeker niet zal nalaten om maat regelen tot verbetering van de positie van den soldaat in Indië te nemen of voor te draden, zoodra hem de noodzakelijkheid daarvan blijkt. Op dit oogenblik houdt men zich bij het Departement van Koloniën bezig met eene, ook door de verbeterde pensioensvooruitzichten bij het leger hier te lande (Pensioenwet voor de landmacht 1902, Staatsblad No. 90) geboden, herziening van de gagemonisbepalingen voor het Indische leger. Wat de eventueele toekenning van pensioen aan weduwen en weezen van mili tairen beneden den rang van officier in het Indische leger aangaat, moet de ondergeteekende het rapport afwachten van de commissie, die met de studie van dit onderwerp is belast.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 105