93
waarin de aanwezigheid van het achtergelaten berggeschut van groot
nut zou zijn geweest. Dat dit geschut achtergelaten werd, was echter
het gevolg van de groote moeilijkheden, die het terrein opleverde bij het
vervoer en, met het oog hierop, is er ruimte voor de vraag of dat vervoer
bfi de lange operatielijnen der colonne, die herhaaldelijk door schier on
begaanbaar terrein voerden, ten slotte aan de operatiën niet meer nadeel
zou hebben veroorzaakt dan haar thans wellicht werd toegebracht door
de afwezigheid van het geschut in de hooger bedoelde gevechtsmomenten.
Dat de hierboven medegedeelde wensch van het legerbestuur, om over
eenig zeer licht berggeschut te kunnen beschikken, geheel of ten deele
een uitvloeisel zou zijn van de ervaring in Korintji opgedaan, blijkt niet
uit de stukken.
De ondergeteekende heeft geen reden om te betwijfelen, of de in de
„Algemeene voorwaarden en voorwaarden van aanbesteding" opgenomen
bepalingen, waardoor de goede qualiteit der ten behoeve van het Indische
leger aangeschafte voedingsmiddelen wordt gewaarborgd, wel naar be-
hooren worden nageleefd.
Dat de soldaten de hun toekomende rijst tegen andere vivres zouden
mogen ruilen is den ondergeteekende niet bekend. Wèl wordt de gelds
waarde der van landswege verstrekte vivres waartoe rijst behoort—
voor zoover de menages daarvan minder ontvangen dan haar volgens
de bestaande tarieven toekomt, van landswege aan den betrokken com
pagniescommandant uitbetaald, voor welk bedrag alsdan door zijn zorg
andere voedingsmiddelen worden aangekocht. De in het reglement op den
inwendigen dienst voorkomende bepalingen betreffende de menages geven
voldoende zekerheid dat de soldaten óók dan steeds krijgen wat hun toekomt.
Reeds voordat de ondergeteekende de aandacht der Indische regeering,
voor zooveel noodig, nader vestigde op hetgeen van verschillende zijden
is aangegeven als kunnende strekken tot geleidelijke opheffing van het
concubinaat in de kampementen van het leger, was bij algemeene order
van 24 Juni 1902, no. 73, voor een grooter aantal onderofficieren de
gelegenheid geopend om in het huwelijk te treden.
De ondergeteekende behoeft overigens nauwelijks de verzekering te geven,
dat hij met groote belangstelling, en wat de beoordeeling der feiten
betreft, ook met instemming kennis nam van hetgeen de commissie
voor het onderzoek naar pauperisme onder de Europeanen, met betrekking
tot, het concubinaat, deed opmerken; maar hij moet zijn oordeel over de
voorstellen, die de commissie te dezer zake deed, opschorten, totdat hij
in de gelegenheid zal zijn geweest om kennis te nemen van hetgeen de
militaire autoriteiten in Indië, en ten slotte de legercommandant en de
Gouverneur-Generaal, als hun meening omtrent de uitvoerbaarheid van
die voorstellen zullen doen kennen.