128 mandant en de luitenants neer te schieten. Met genoegzame zekerheid kan gezegd worden wie den eersten commandant dei- mobiele colonne alhier heefc neergeschoten en wie later een der luitenants op een verkenningspatrouille in de richting van Belawan, middels een geweerkogel, om het leven heeft gebracht. Terrein. De oorlog in Centraal-Borneo ontleent zijn eigen aardig karakter voornamelijk aan de gesteldheid van het terrein, in de Boven-Doesoen is dit zelfs in sterke mate het geval, in de eerste plaats door de bergen en heuvels waartusschen diepe ra vijnen die echter zelden een doorloopenden kam of rug vormen. Iedere berg of heuvel staat op zich zelf. Op Atjeh bv. kan men in het heuvelterrein meermalen een rug, een kam, of een wa terscheiding volgen, waardoor een marsch minder vermoeiend wordt. Hier is het telkens en telkens heuvel op en ravijn in, met hellingen van 25° a 30°; nergens en nergens één vlak gedeelte. In de tweede plaats door den hydrographischen toestand 1), doch nog meer door den zeer dichten plantengroei. Overal dikke boomen van hard hout, waarin onze projectielen slechts 10 c.M. indringen. Een boom, omgevallen a cheval van het pad door de colonne gevolgd, moest eerst met moeite - wegens de hardheid van het hout van trapjes worden voorzien, voordat troep en trein er over heen konden. Een persoon van gewone lengte kan niet over zoo'n liggenden boom heen zien. Yan deze liggende boomen maakte de vijand gebruik, om daarachter zijn schietstel lingen te maken. Nog gunstiger was voor hem zoo'n schietstelling, wanneer de dikke boom aan een ravijn rand lag. Na zijn geweer te hebben af gevuurd, verdween de vijand dan in het diepe dichtbegroeide ravijn. Het terrein vóór dien boom was ook zoo dicht begroeid, dat de troep hem nauwelijks zag. Door het begroeide gedeelte werden lange rottankabels gespannen, waarover onze soldaten vielen, wanneer zij in de richting van het schot liepen. Gaf het terrein onmiddellijk zijwaarts van het door den tioep °-evolgde pad geen voldoende gezichtsdekking, dan plaatste de vijand zijn geweren op vorken in het begroeide gedeelte, op zoo- 1) liet maximum verschil in waterstand is hier tot nn toe geweest 52 voet (3 voet 1 meter)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 144