146 hoogstens als voorbereiding kunnen worden beschouwd van wat. men later van hem te velde zal vergen. Wij achten het zéér verkeerd dit bestanddeel der tucht steeds en altijd aan het ka zerne- en garnizoensleven te toetsen, alsof dit op zich zelf een zóó strenge doorvoering van het voorgeschrevene zou vorderen. Evenmin als in een gesticht, fabriek of welke instelling ook, waar een zeker aantal mannen bijeenwonen, zou dit in de kazerne noodzakelijk zijn. Gaarne willen wij toegeven, dat de onverbid delijk te stellen eisch, om vóór den vijand elk bevel dadelijk en zonder weifeling te volbrengen, óók medebrengt, dat daaraan in de kazerne en het garnizoen moet worden vastgehouden, maar- men moet daarbij toch wel in aanmerking nemen, dat de opge legde plicht om te gehoorzamen in tijd van oorlog van vrij wat dieper beteekenis is, dan hij dit in de chambrée of bij de oefe ningen ooit zal zijn. Indien dit door elk meerdere wat meer bedacht en in het vredesgarnizoen in practijk gebracht werd, dan zou veel van het stugge en hatelijke, waardoor nu de om gang van meerderen met minderen zich maar al te veel ken merkt, wegvallen, en zou alsdan tevens kunnen worden voorko men, dat hij „die met een nuchter gemoed het kazernegedoe- „medemaakt, in een onbedaarlijke lachbui uitbarst, dan wel zich „gaat ergeren aan de treurige gevolgen, waardoor hij een diepe- minachting voor en afkeer van het huidige militair stelsel gaat. „koesteren." Want waarlijk, men kan het den buiten het leger staande niet euvel duiden, indien hij, alleen afgaande op het. zoo zwaarwichtig opgevat kazernegedoe, zich wrevelig afwendt, en, naar dat „gedoe" oordeelende, de wereld gaat verkondi gen dat de kazerne de plaats is, waar alle wil en individuali teit verlamd wordt. Wanneer wij als meerdere, bij den eisch om steeds elk bevel onmiddellijk op te volgen, geen onder scheid weten te maken tusschen het kleine en het groote, bv. het niet dadelijk voldoen aan de order zijn krib te richten in zijn wezen als een evengroote krijgstuchtelijke zonde beschou wen als bv. het weifelen bij het bevel om ten aanval op te rukken, en de eerste overtreding met dezelfde strenge ernst beoordeelen als het tweede vergrijp, dan zal werkelijk het kazer neleven door een dergelijke opvatting der krijgstucht voor den soldaat onuitstaanbaar worden, en daarin het geven van orders.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 162