213 op welken oever der Pasanggrahan de vijand „bezig" was ver sterkingen aan te leggen, terwijl het tevens niet van belang ontbloot was te weten hoe lang de vijand reeds daarmede bezig was, aangezien het detachement door oordeelkundige versterking van het terrein belangrijk aan gevechtskracht kon winnen. De brigadecommandant heeft het verder blijkbaar niet noodig geacht maatregelen te nemen om zich nadere gegevens te ver schaffen. Zou hij die in de werkelijkheid ook niet genomen hebben door het onmiddellijk uitzenden van zijne geheeïe be schikbare cavalerie of door minstens aan een officierspatrouille de opdracht te geven den vijand blijvend waar te nemen? Ik ben overtuigd van wel. De detachementscommandant wordt verder in zijn opdracht door niets anders gebonden dan door de mededeeling, dat hij niet vóór den 16den Augustus d. i. dus twee dagen later op onder steuning kan rekenen. Hoewel het van dien commandant niet te verwachten is dat hij de consequenties van zijne handelingen in hun vollen omvang evengoed beoordeelen kan als de briga decommandant, wordt het toch geheel aan zijn initiatief en zijn inzichten overgelaten te bepalen hoever hij gaan zal, aangeno men dat het hem gelukt den vijand uit zijn stelling te verdrij ven. Gaat hij niet ver genoeg naar den zin van den brigade commandant, dan loopt hij gevaar dat hem gebrek aan doortas tendheid zal worden verweten. Gaat hij daarentegen te ver en lijdt hij daardoor een échec, dan heet het wellicht dat hij zich aan roekeloosheid heeft schuldig gemaakt en niet gehandeld heeft in den (hem niet bekenden) „geest" van den brigadecomman dant. En toch zou het zeer goed kunnen zijn dat de later ge wraakte handeling, van het lagere standpunt van den detache mentscommandant beschouwd, alleszins verdedigbaar was. Op die wijze geeft de brigadecommandant een belangrijk gedeelte van de hem toevertrouwde troepenmacht meer dan noodig is uit de hand en wordt de samenwerking van het geheel niet verze kerd. Ik ben er dan ook van overtuigd, dat de brigadecom mandant in de werkelijkheid de opdracht anders gegeven zou de hebben, afgescheiden van de vraag of hij „überhaupt" zoo handelen zou als thans ondersteld werd, hetgeen hier niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 227