255 den vorm, doch waren grooterin No. 2 was in het midden een tusschenwal aangelegd; a. was een afdakje, niet veel grooter dan een zitplaats b. was een grooter afdak, dat ingericht werd tot keuken, terwijl de woning in het midden om hare groote hoogte onbenut werd gelaten. De borstwering, ongeveer 1| M. hoog en 1 M. dik, was uit vast aangestampte aarde opgetrokken en met atap bekleed; hiervóór bevond zich eene droge gracht van 1 M. diepte bij eene breedte van 2 M., aan het gezicht onttrokken door eene M. breede bamboe-doeri pagger, waarin rechtop geplante scherp aan gepunte bamboe's; de stippellijnen bij c en d geven nauwe door gangen aan, slechts voor één persoon toegankelijk. De buiten- en binnendeuren waren van dik hout, omgeven door doeriplanten, en werden aan de binnenzijde door lange balken gesloten; alle deuren gingen naar binnen open. Gedurende den nacht kon men, dank zij het heldere maanlicht, het terrein vrij goed overzien, althans naar de zijde der ladang, waar gedurig menschen door de alang-alang liepen, wellicht om naar gevallen makkers te zoeken, misschien ook met het oogmerk om de bentengs te besluipen; nu en dan gaven debergstukken echter te verstaan, dat men waakzaam was. Om 11 uur ongeveer gaf de vijand uit W. richting een salvo op ons af, naar het geluid te oordeelen uit 12 gewerende kogels vlogen rakelings over de bentengs No. 1 en 2. De kap. Kuyk liet dat vuur onbeantwoord. Kort hierop een salvo uit dezelfde rich ting, dat evenmin beantwoord werd. Daarna bleef alles stil. Den volgenden morgen kwamen de noodige dwangarbeiders uit -Seroewaij aan, die de versterkingen met den grond gelijk maakten en de woningen verbrandden. In de ladang werden nog verschei dene dooden gevonden, getroffen door het nachtelijk vuur. Nadat alles was opgeruimd scheepten de troepen zich om 3 uur 's mid dags van den 3en April in op de „Koerier" en de gewapende sloe pen en kwamen des avonds, zonder verdere ontmoetingen met den vijand, te Seroewaij terug. Hier stond ons eene treurige plicht te wachten, nl. de laatste eer te bewijzen aan onzen dapperen ka meraad v. d. Schroeff en 8 minderen, wier stoffelijk overschot onder een toepasselijk woord van den kolonel aan den schoot der aarde werd toevertrouwd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 269