- 257 - 60 M., welke overgang door veelvuldig gebruik zeer labiel was geworden en nu bij het overgaan van den troep voor den vijand een welkom doelwit opleverde. Deze, zoo gedoopte, „pont neuf" was voor hen, die het loopen over den even wichtsboom verleerd hadden, een ware plaag. De Datoe van deze streek, die ons bevriend en binnen Seroewaij onder dak was gebracht, diende ons dikwijls als gids en dat scheen op de bevolking invloed te hebben, althans het gelukte hem, bij gelegenheid van eene ver kenning aldaar, door roepen een twaalftal tot de tanden gewapen de mannen te verzamelen, die vergiffenis vroegen en daarna naar Seroewaij werden meegenomen. Na verhoor bij den controleur werden zij ongewapend naar hun kampong teruggezonden, onder belofte evenwel van dadelijk kennis te geven van de aanwezig heid van kwaadwilligen. Yan die belofte kwam niet veel. Bij eene volgende verkenning bij Gedong Bijara nl. waren wij nauwelijks van de rivier landwaarts ingegaan of er vielen een paar schoten. Hoe verder wij doordron gen, hoe meer schoten, zoodat de troep wel genoodzaakt werd dit vuur met salvo's te beantwoorden. De Datoe, die weer mee was gegaan, begreep er niets van en was niet weinig met zijne hou ding verlegen hij was er nu zelf getuige van hoe zijn volk met de Atjehers heulde. Bloedsporen duidden op verliezen aan 's vijands .zijde. Bij den terugmarsch drong de vijand op en moest door sal- vo's van den achtertroep op een afstand worden gehouden. Vooral de „pont neuf" had het weer hard te verantwoorden. Volgens latere berichten werden bij deze verkenning 2 Atjehers en 2 Tamiangers gedood en 4 Tamiangers gewond. Ook bij de ver kenningen naar Loeboe Batil ondervond men telkens, dat de vijand nog aanwezig was en dat het volk daar evenmin betrouw baar was als aan deze zijde van de rivier. De voorraad rijst en zout, die men in de verlaten huizen vond, werd dan ook in de rivier geworpen, de huizen werden niet verbrand. Dit bleef ech ter niet onopgemerkt, daar den troep bij zijn terugkeer de noodige schoten werden nagegeven. Bij Pasir Poetih en Rantau Pakam stuitte men op kwaadwilligen, die op onze nadering dadelijk de vlucht namenwellicht voorposten van Soengei-joe, waar volgens spionnenberichten.de vijand eene versterking gebouwd had (zie plaat III).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 271