285
zakelijk geacht; voor de buitengewone bevordering werd deze
eisch niet gesteld.
Alle ter bevordering voorgedragenen moesten minstens drie
jaren eene compagnie (eskadron) gecommandeerd hebben, behalve
de in den krijg gewonde of in het bezit van krijgsmedailles zijn
de officieren, die slechts twee jaar bedoeld commando behoefden
gevoerd te hebben.
Volgens genoemd ontwerp zou een Kapitan beoordeeld worden
als: „uitstekend", „goed", „voldoende" of „onvoldoende". Slechts
de omschrijving „uitstekend" zou recht geven op buitengewone
bevordering. De beoordeeling „voldoende" sloot verdere bevorde
ring uit, terwijl de „onvoldoend" beoordeelde Kapitani zouden
ontslagen worden.
Voor de bevordering van de buiten den troep dienende Kapitani
en hunne terugplaatsing bij hun wapen waren bijzondere bepalin
gen voorgesteld. Bij bevordering naar ouderdom in rangi s ook
voor hen de beoordeeling „goed" een vereischte. De buitengewone
bevordering kon bij deze categorie van officieren slechts bij weten
schappelijke ontwikkeling van den len graad (academiën e. d.),
en nadat zij gedurende de aan de bevordering voorafgaande twee
dienstjaren als „uitstekend" beoordeeld waren, plaats hebben.
Vermoedelijk zal het ontwerp, behoudens kleine wijzigingen,
wel ingevoerd worden.
Evenals voor de subalterne officieren werd in 1899 voor de
Podpolkowniki een leeftijdsgrens bepaald, nl. het 58e levensjaar;
alleen voor enkele niet in den troep dienende categoriën werd
bedoelde grens ruimer gesteld, nl. tot het 60e jaar.
De bevordering heeft in Februari 1903 nog volgens de bepalin
gen van 1883 plaats gehad. Van de 100 vacatures bij de leger-
infanterie waren dientengevolge 5 pCt. of 5 plaatsen aangewezen
voor hen, die bevordering moesten maken „wegens bijzondere
verdiensten"; de overige 95 plaatsen werden gelijkmatig ver
deeld onder hen, die wegens anciënniteit aan de beurt waren en
hen, die voor buitengewone bevordering in aanmerking kwamen.
Van de laatstbedoelde plaatsen waren 50 pCt. aangewezen voor
vroegere bezoekers der academiën; daar echter slechts 1 daarvan
afkomstige officier aan de beurt was, werden de overblijvende
47 door andere buitengewoon bevorderden ingenomen.
Dl. I 1904. 19