17
moet zijn, is, ons althans, duidelijk. Voor hen, die dit nu nog
minder goed inzien, zij opgemerkt, dat het woordje „moreel" in
het leger wèl veel gebruikt, maar in zijn diepste beteekenis slecht
begrepen wordt. Nergens ter wereld schermt men daarmede meer
dan bij ons militairen. Het opvoeren van het moreel van een
troep heeft voor ieder onzer de beteekenis van het versterken
van dien troep en wel op een wijze, die het best het volmaakte
nabij komt. Verwondering kan het dus niet wekken dat het
woord „moreel" door ons veel en gaarne wordt gebruikt. Maar
wat wel, zelfs den onpartijdigen leek, tot het toppunt van ver
bazing zal moeten brengen is dit, dat- niemand onzer met juist
heid weet hoe en door welke middelen dat moreel dan wel
methodisch op te voeren is. Onder zulke omstandigheden is het
waarlijk onbillijk verwijtend te vragen waarom geen aandacht
geschonken wordt aan dezen gewichtigen factor bij het militair
onderwijs en waarom de recruten deze moreele opvoeding tot
nu toe nog steeds moesten ontberen. Hier willen we nog eens
herhalen wat we vroeger, met een kleine variant, schreven, nl.
dit: „schoon klinkt het wanneer men opwekt tot zedelijke vor-
„ming, maar, wij wenschen te vragen, kunnen wij dien raad op
volgen? Dat wij het moeten is reeds meermalen gezegd; dat
„wij het ook wel willen, daarvoor staat ons de ernst en toewijding
„van het officierscorps borg, maar dat wij het kunnendit vermee-
„nen wij op grond van onze ondervinding te mogen ontkennen".
En ziet, wat wij toen schreven, nu drie jaar geleden, geldt ook
thans nog. Hoe kan men dan bij deze onmacht in billijkheid ver
langen, dat aan den aandrang van zoo velen worde toegegeven
Er zit te veel vast èn aan het woord „moreel", èn aan het woord
„opvoeding". Zedelijk vormen is te moeilijk om er zonder
ernstige voorbereiding zelfs maar aan te beginnen. Daarom
schreven we ons opstel Militaire Opvoedkunde, dat niemand
beter dan wij zeiven zijn hiervan overtuigd slechts als een zeer
zwakke poging om een leidende gedachte aan het vraagstuk te
geven kan worden beschouwd. Echter, hoe zwak dan ook, we
hopen dat deze poging ten minste dit goede zal hebben uitge
werkt, dat men de bezwaren aan eene moreele vorming verbon
den nu eenigszins beter zal beseffen en met wat meer omzichtig
heid een opleidingssysteem zal aanprijzen, dat bij toepassing in
Dl. I 1904. 2