19 nis en wetenschap. Konden we ons vroeger bij het schrijven onzer opstellen over officiers- en kadervorming bepalen tot een voudig wat te enten en te snoeien, hier moeten we den grond omwoelen en den wortel blootleggen om verbetering te verkrij gen. En die grond hij is reeds door de traditie's der middel eeuwen en der riddertijden geheiligdToch zullen ook wij ons er voor wachten met schendende hand in het verleden te wroe ten, om af te breken en te vergruizen het groote en goede, hetwelk onze voorvaderen, met de ervaring en kennis van hun nen tijd, hebben tot stand gebracht en gewrocht. Maar men verge van ons geen vereering, die blind maakt voor de nooden en behoeften van den tegenwoordigen tijd. Wij hebben ons noch door groote woorden, noch door enthusiasme van het oogenblik te laten verleiden om mede te zingen in het koor van hen, die nu nog, bij den aanvang der twintigste eeuw, de militaire eer boven hun manneneer stellen en het leger als staande hoven het beste deel des volks blijven beschouwen. Met het gewoon en nuchter verstand hopen we de krijgstucht, de ziel van het leger, te toetsen aan het denken, voelen en willen, dat is aan de ziel van den mensch; en door die gedachte geleid zullen we niet schromen, waar noodig, den vinger te leggen op de wonde plek. Mochten we daarbij schrijnen, het zij zoo. Waar we echter, bij het aantasten van al te versteende militaire begrippen, omver werpen, daar hopen we iets in de plaats te stellen, dat met nieuw leven bezielen kan. Inderdaad zal elk denkend militair, zoowel door ervaring als door theoretische vorming, er toe gebracht worden ten volle de waar heid te erkennen van het aphorismezonder krijgstucht geen leger. In dit axioma vinden alle andere militaire opvattingen en denkbeel den hun oorsprongen hun juistheid moet daaraan in de eerste plaats worden getoetst Geen toelichting zal het dus behoeven, wanneer we deze grondstelling kiezen als basis voor onze verdere beschou wingen over de opleiding van den soldaat. Hij, de man uit het volk, bij aankomst wèl een denkend wezen, maar nog geen mi litair, beseft in de verte niet het verband tusscben die tucht en het leger, noch heeft hij eenig begrip van wat beide zijn en van hem zullen vergen. Als lid van het groote geheel laat hij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 35