350 Den I8en September a. p. zeide o. a. een officier na de affaire, waarbij Habib Meulaboh sneuvelde: „Die kerels kunnen niet loopen, zij lieten zich amechtig neervallen en afmaken." Ik verwees hem toen naar het hoofdstuk „Vervolging" inde „Fluitsignalen en Vechtwijze der marechaussee", waarin ik het zelfde beweerde. In Februari of Maart 1902 marcheerde ik met een brigade in liet gewone tempo (115 X in de minuut) van Samalanga naar Peudada, afstand 6 uur. T. Kendjioeën Doellah met een 12 tal volgelingen sloten zich bij de brigade aan. Het terrein was vlak, de weg goed te noemen Halfweg (d.i. na 3 uur) verzocht hij hen maar achter te laten, omdat zij niet volgen konden, hetgeen reeds gebleken was, daar hun afstand tot de brigade zich hoe lan ger hoe meer vergrootte. Bij mijn tocht naar de Gajo-landen had ik van de 44 Atjehsche dragers in den beginne veel last, doordat zij niet vlug genoeg konden volgen. Toch waren hun lasten niet zwaarder dan 10 K.G., enkelen van de sterksten onder hen droegen 15 en 18 K.G. (met aflossing). Op de laatste helft van den tocht, toen zij ge durende een week of drie beter gevoed waren, d.w.z. vleesch- voeding hadden gehad, bleken zij tot veel meer krachtsin spanning in staat; hun „Ausdauer" was aanmerkelijk toege nomen. De Atjehers erkennen het ook zelf. De soeltan, Toeankoe Brahim en ook hun volgelingen deelden immers mede, dat, als zij overvallen en achtervolgd werden, zij nimmer ver liepen doch zich verborgen, want dat zij het loopen tegen de kompeni niet konden volhouden. Zij deelden zulks niet mede op een betref fende vraag met betrekking tot het loopen, maar wel in ant woord op de vraag, hoe zij dikwijls zoo spoorloos wisten te verdwijnen. Ik wijs ten slotte nog als bewijs op de barisan van Bangka- lan, die in 1886 zonder overgangstijdperk uit hun kampongs (rijst- en vischvoeding) te Atjeh kwamen, er slecht uitzagen, geen „Ausdauer" hadden en in korten tijd gedecimeerd werden ten ge volge van beri-beri en andere ziekten. Kortom, op grond van al het bovenstaande, op grond van mijn ervaring zou ik het een ramp voor het leger achten, wanneer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 364