WAT LEERT OAS DE %IJID-AFR1KAAASCIIE OORLOG?
XII.
(Vervolg van biz. 233.)
Over de in de vorige aflevering van dit tijdschrift besproken
gevechten deelt de Wet, in zijn bekend werk „De strijd tusschen
Boer en Brit", mede, dat hij den 16en December te Magersfon-
tein aankwam en aldaar de eerste dagen doorbracht met het
organiseeren van de Yrijstaatsche burgers. Toen dat gedaan
was drong hij met De la Rey er bij Cronjé op aan, dat zij met
1500 man in Z. richting zouden gaan opereeren op de spoorweg
communicatie van Methuen. Cronjé was hiertoe echter niet te
bewegen.
De Eugelschen hadden zich te Modderrivier en de Boeren te
Magersfontein ingegraven.
Al spoedig was de Wet er van overtuigd, dat Methuen niet
weder een aanval zou beproeven tegen de 15 mijl lange posities
der Boeren. Hij deelde deze overtuiging aan Cronjé mede; de
vijand, zeide hij, zal hier niet aanvallen, hij zal omtrekken.
Wat de Wet vooral hinderde, was de tegenwoordigheid dei-
vrouwen in het laager. Hij trad daarover met de Regeering
in briefwisseling en verzocht dat zij het verbieden zou, doch
dit hielp niet. Later zal men zien hoe duur de aanwezigheid
der vrouwen den republieken te staan kwam. Ook zou het
niet lang meer duren, dat de Boeren zouden moeten boeten voor
hun verknochtheid aan de slooten en schansen van Magersfontein.
Het doel van de Engelschen in hun stellingen vóór Magers
fontein en hun bombardement van die plaats bleef aan de
Wet niet lang onbekend. Een en ander diende alleen om de
Boeren bijeen te houden, door hen in den waan te brengen dat
zij aangevallen zouden worden, terwijl de Engelschen dan elders
hunne voorbereidselen konden maken voor hetgeen zij van plan
waren.