414
Het overleder bleef de natuurlijke kleur behouden.
Bij de laarzen worden geen slobkousen gedragen, de pantalon
wordt in de laars gestoken.
Als tweede voetbekleeding droeg het Pruissische leger in den
oorlog van 1870/71 en nog lang daarna schoenen of laarzen, doch
met zeer lage schaften.
In '87 werd een rijgschoen met korte schaft (14 16 c.M.) in
gevoerd, eerst van zeildoek met lederen belegsels; in '93 een
idem geheel van smijdig, geel leder, met enkele zolen, zonder
kopspijkers of hakijzers. Dit laatste schoeisel wordt op zijde
dichtgeregen en weegt 1.05 K.G. (figuur 3).
De Oost-Aziatische bezettingsbrigade beschikte bovendien over
een paar lage rijgschoenen van waterdicht bruin zeildoek als
schoeisel aan boord en in het kwartier.
Het schoeisel wordt vervaardigd in 19 verschillende lengten,
tusscben 24 en 33 c.M. en voor iedere lengteafmeting zijn 7
breedteafmetingen aangenomen, zoodat beschikt wordt over
19 X 7 133 tailles.
Denemarken.
De infanterist is voorzien van een paar laarzen, waarvan het
gewicht per paar 1.86 K.G. bedraagt (figuur 4), en van een paar
lichtere schoenen, geheel van leder, die met veters worden ge
sloten en 1.02 K.G. wegen (figuur 5).
Zweden.
De infanterist ontvangt of een paar laarzen, waarvan het ge
wicht 1.60 K.G. bedraagt (figuur 6), öf een paar lederen rijglaar
zen (figuur 7); daarenboven een paar lichtere lage rijgschoenen
van zeer smijdig leder, wegende 0.9 K.G. (figuur 8).
Noorwegen.
De infanterist ontvangt twee paar schoenen, nl.
a. een paar hooge rijgschoenen (figuur 9), waarvan de schaft
over het onderste gedeelte wordt dichtgeregen, terwijl het
bovenste middels twee kleppen met knoopen gesloten wordt;
dit bovengedeelte is voldoende wijd om daarin de pantalon
te kunnen steken en zoodoende slobkousen onnoodig te