445
stormcolonnes tot het uiterste te drijven, met verachting van
het vuur 1).
De gebeurtenissen in den Russisch-Turkschen oorlog schudden
de tactici wakker. De heldhaftige verdediging van Plewna op
zich zelve veroorzaakte zulks niet zoo zeer als wel het daar gele
verde bewijs, dat een krachtig en goed gevoed infanterie vuur elke
poging om zonder meer stormenderhand aan te vallen in bloed
doet smoren. De 30.000 Winchester-karabijnen, oorspronkelijk
voor de cavalerie gekocht, bewezen te Plewna uitstekende dien
sten op de korte afstanden, terwijl voor de groote afstanden
de Martini-Peabody diende. De Russische infanterie was gedeel
telijk met het Rerdan li-geweer bewapend, deels met het minder
waardige Krnka-geweer, waarvan de patroontrekker vaak den
dienst weigerde, zoodat in het gevecht de ontlaadstok gebiuikt
moest worden. De vuursnelheid bedroeg dan niet meer dan 2
schoten per minuut; het vizier reikte niet verder dan tot 600 M.
Men zag thans allerwegen het nut in van de mogelijkheid
op daartoe geëigende oogenblikken een groote vuursnelheid te
ontwikkelen. In het Russische leger werden, nog gedurende
den oorlog, snelladers ingevoerd van het systeem Krnka, waar
mede het laden van het geweer minder tijd in beslag nam dan het
laden uit de gewone patroontasch. Om een denkbeeld te geven
van deze snelheidsvermeerdering zij aangeteekend, dat in Rus
land 100 jagers, uit hun tasch met 30 patr. schietende, in ééne
minuut op 200 M. 612 schoten afgaven met 412 treffers, terwijl
bij gebruik van den Krnka-snellader in denzelfden tijd 1204 scho
ten vielen met 696 treffers. Een geoefend man kon 30 schoten
doen in 2*/2 min., het aanhaken van den snellader daaronder
begrepen.
Aanzienlijke vermeerdering van vuursnelheid kon evenwel
alleen verkregen worden door de meest tijdroovende laadbewe-
ging te laten vervallen, d.i. door de patroon uit zich zelve in den
bak te doen komen.
Ook snelladers met dit beginsel tot grondslag werden uitge
vonden, meer bekend onder den naam van losse magazijnen.
1) Hoogstwaarschijnlijk moet dit streven beschouwd worden als gevolg van de oorlogen
tegen wilde en halfwilde, slecht gewapende volksstammen.
Dl. I 1904. 30