517 Aangezien de genomen beschikking de uitgaaf van een niet onbelang rijk bedrag ten gevolge heeft gehad, rees bij de Algemeene Rekenkamer de vraag of door het toekennen van daggelden of eene andere regeling van dien aard het gewenschte doel niet evengoed, doch op minder kost bare wijze had kunnen zijn bereikt. De bovenbedoelde examens vonden in de maanden April, Mei, Juni en Juli 1901 plaats en hebben gezamenlijk 32 dagen geduurd, waarvan ge durende 31 dagen het voorzitterschap der commissie door den bedoelden luitenant-kolonel werd bekleed. In aanmerking nemende dat die hoofdofficier den 19den Juli 1901 naar Atjeh vertrok om als plaatselijk militair commandant te Koeta Radja op te treden, mocht worden aangenomen dat, wanneer hij op eene vacature had moeten wachten, hij eerst in Juli 1901 in activiteit zou zijn hersteld, in welk geval hem gedurende het tijdvak van en met April tot en met Juli 1901 zou zijn betaald een bedrag van 1510.01, terwijl zijne inkom sten over genoemd tijdvak thans hebben bedragen f 2950 of f 1439.99 meer. Ware hij als non-actief officier gedurende de dagen, waarop door hem dienst is verricht, in het genot van daggeld gesteld, dan zou eene niet onaanzienlijke som bespaard zijn gebleven. Met betrekking tot den in activiteit herstelden majoor viel op te mer ken, dat de bovenbedoelde proef moest worden genomen in diens per soonlijk belang, zoodat de vraag mocht worden gesteld of de daaraan verbonden uitgaven wel voor 's lands rekening mochten worden genomen. Daar het herstel in activiteit van dezen hoofdofficier, indien eene vaca ture ware afgewacht, zou hebben plaats gehad in Mei 1901, in welke maand hij als commandant van het 3de depot-bataljon te Malang werd geplaatst, zou alsdan over April en Mei 1901 een bedrag van f 400 minder zijn betaald dan thans is geschied. De Algemeene Rekenkamer achtte zich verplicht het bovenstaande onder de aandacht van den Gouverneur-Generaal te brengen, ook omdat zij het niet onwaarschijnlijk achtte dat een voorstel als ten aanzien van den luitenant-kolonel gedaan, indien daartoe gelegenheid bestaat, voortaan jaarlijks door het legerbestnur zou worden herhaald. Naar aanleiding daarvan ontving de Kamer ter kennisneming afschrif ten van de missive van den lsten gouvernements-secretaris van 15 Decem ber 1902, no. 4320, en het daartoe geleid hebbend schrijven van den leger commandant van 28 Augustus te voren, Iste afdeeling, no. 20, het laatste ver gezeld van eene op last der Regeering gemaakte berekening, waaruit blijkt dat het gewenschte doel ten opzichte van de beide hoofd officieren inderdaad op minder kostbare wijze had kunnen zijn bereikt, bijaldien zij volgens de aanwijzingen der Algemeene Rekenkamer op non-activiteit waren gelaten en aan den eerstbedoelden voor zijne diensten daggelden waren toegekend.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 533