520 van persoonlijke belangen beter ware geweest de gevraagde vergunning of niet te verleenen, öf daaraan de voorwaarde te verbinden dat geen huishuurindemniteit zou worden genoten. Overigens moest de legerbehebber ten volle erkennen, dat,hoewel ten deze geheel volgens de betrekkelijke tariefsbepalingen was gehandeld, deze letter lijke toepassing niet in de bedoeling van de samenstellers kon hebben gelegen en gaf hij te kennen dat bij de thans in behandeling zijnde herziening van het militair tarief no. 36 met het voorgevallene rekening zou worden gehouden. Uitbetaling bij wijze van schadeloosstelling van het bedrag eener ver jaarde vordering. 67. Een kapitein van den generalen staf, die in November 1900 in commissie naar Djambi werd gezonden tot het uoen van verkenningen en daarna in Juli 1901 aan den militairen commandant vau Palembang werd toegevoegd, diende voor de ter zake gemaakte reis- en verblijfkosten op den 23sten Augustus 1901 twee declaratiën in, namelijk een over het dienstjaar 1900 en de andere over 1901. Daar het tijdstip van indiening, voor zooveel betreft de over 1900 loo- pende declaratie, niet viel binnen den in art. 68 der Comptabiliteitswet gestelden termijn, was die vordering door verjaring getroffen en alzoo niet meer voor verevening vatbaar. Belanghebbende deed daarop het verzoek om uitkeering eener schade loosstelling tot het bedrag zijner verjaarde declaratie, welk verzoek door den legercommandant bij de Regeering werd ondersteund op grond dat het zijns inziens aannemelijk was te achten dat door den bijzonderen werk kring van den bedoelden officier de verplichting tot tij dige indiening zij ner vordering aan zijne aandacht was ontgaan. Door de Regeering uitgenoodigd onderwerpelijk haar gevoelen mede te deelen, adviseerde de Algemeene Rekenkamer tot het nemen eener afwijzende beschikking, vermits het door den legercommandant aange voerde haars inziens geen motief opleverde om door het toekennen van eene schadeloosstelling de gevolgen eener wetsbepaling weg te nemen en dit dan ook tot dusver alleen dan was geschied, wanneer de late indiening eener vordering plaats vond buiten de schuld of het toedoen van den crediteur. De Regeering was echter van oordeel, dat er op gronden van billijkheid ter men aanwezig warenom den boven bedoelden kapitein ter zake van de niet ver- eveningz ijner declaratie schadeloos te stellen en verleende bij het besluit van 9 Augustus 1901 no. 24 machtiging om uit dien hoofde aan hem uit te beta len eene som van f 205.35, uitmakend het bedrag zijner verjaarde vordering. Overplaatsing van in Atjeh aanwezige officieren die van daar moeten worden geëvacueerd. 68. Eene aan het onderzoek der Algemeene Rekenkamer onderwor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 536