521 pen declaratie van reiskosten en daggelden van een magazijnmeester der lste klasse bij de militaire administratie voor zijne in September 1901 gemaakte reis van Koeta-Radja naar Weltevreden werd door hare tweede tafel aan het departement van oorlog teruggezonden met verzoek om mededeeling waarom bedoelde officier, die van Atjeh moest worden geëva cueerd, in stede van bij het subsistenten-kader te Padang bij dat te Batavia werd overgeplaatst, zijnde bij 7 der regeling, vastgesteld bij dispositie van den commandant van het leger van 17 Mei 1899, bepaald, dat ter evacuatie voorgedragen officieren door den Gouverneur van Atjeh ter nadere indeeling worden overgeplaatst bij het subsistenten-kader te Padang, behoudens het geval dat het gezin zich op Java bevindt, als wanneer de overplaatsing naar het subsistenten-kader te Batavia geschiedt. Naar aanleiding daarvan werd geantwoord, dat de voormelde maga zijnmeester ingevolge 7 der aangehaalde regeling naar het subsisten ten-kader te Batavia moest worden overgeplaatst, omdat zijn gezin zich op Java bevond. In casu was dus toegepast de in genoemde paragraaf voorkomende uit zonderingsbepaling en ofschoon eene zoodanige toepassing te verdedigen is wanneer uitsluitend rekening wordt gehouden met de bewoordingen dier bepaling, werd het door de tweede tafel der Algemeene Rekenkamer toch betwijfeld of zulks wel in overeenstemming was met de bedoeling van het betrekkelijk voorschrift, hetwelk naar het haar voorkwam alleen betrekking kan hebben op officieren die bij overplaatsing naar Atjeh hun gezin niet mogen medenemen. Geldt het echter, zooals hier het geval was, iemand, behoorende tot de categorie van officieren die ingevolge 3 van de door den legercommandant vastgestelde regeling zonder na dere autorisatie bevoegd zijn zich naar Atjeh door hun gezin te doen vergezellen, dan zou naar het inzien der tweede tafel toepassing moeten vinden de algemeene bepaling in het eerste gedeelte van 7 der rege ling, onverschilling of het gezin zich al dan niet op Java bevindt. De tweede tafel bracht deze opvatting ter kennis van den commandant van het leger, met verzoek om mededeeling of bij nadere overweging hij zich daarmede kon vereenigen en onder opmerking dat in het beves tigend geval het aanbeveling verdiende de besproken bepaling te ver duidelijken, opdat door de betrokken autoriteit voortaan zou worden ge handeld in overeenstemming met de bedoeling van het voorschrift, het geen eene beperking van uitgaven ten gevolge zou hebben. De legercommandant kon zich geheel met der Kamer opvatting van 7 der regeling van 17 Mei 1899 vereenigen en was in overeenstem ming hiermede aan den militairen commandant van Atjeh en onderhoo- righeden het noodige medegedeeld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 537