522
Wijziging van 18 van het militair tarief no. 21.
69. Blijkens het aangeteekende van der Kamer verslag over 1901
was de Gouverneur-Generaal van oordeel dat de bepalingen van 18 1)
van het militair tarief no. 21 zich niet verzetten tegen de toekenning van
fourage-indemniteit aan den titularis van eene adjudantsbetrekking over
den tijd, verloopen tusschen de nederlegging zijner oude en de aanvaar
ding zijner nieuwe functiën, ook indien de verlaten betrekking reeds ver
vuld en de titularis, die vervangen moet worden, nog niet gedefungeerd
is en had de Algemeene Rekenkamer verklaard dat. wanneer uitsluitend
rekening werd gehouden met de tweede alinea van genoemde paragraaf,
zij zich bij deze opvatting der regeering wel kon nederleggen, doch dat
het noodig zou zijn dat tot opheffing van den strijd, welke thans gebleken
was tusschen de aangehaalde bepaling en die in de 7 en 12 van het
tarief te bestaan, al dadelijk een voorstel werd gedaan.
Dat voorstel werd sedert door den legercommandant ingediend en had
de strekking om den aanhef van 18 voormeld, luidende: „De fourage-
indemniteit wordt slechts door éen persoon genoten en mitsdien, onver
schillig of zij aan den rang dan wel.... enz." te vervangen door: „De
fourage-indemniteit wordt, onverschillig of zij aan den rang dan welenz."
De behandeling van dit voorstel door de Algemeene Rekenkamer gaf
haar aanleiding om op hare voorschreven verklaring terug te komen,
aangezien de nadere overweging der zaak haar tot de slotsom bracht dat
de tweede alinea van 18 van het militair tarief no. 21 geen betaling
toeliet aan meer dan één titularis van fourage-indemniteit, verbonden aan
eene zelfde adjudantsbetrekking.
Zooals in haar betrekkelijk schrijven werd uiteengezet, bevatte de
genoemde paragraaf namelijk in hetgeen volgde na de bovenaangehaalde
aanvangswoorden niets anders dan eene aanduiding van de gevallen,
1) Deze paragraaf luidt:
De fourage-indemniteit wordt slechts door één persoon en mitsdien, onverschillig of zij
aan den rang dan wel aan eenige betrekking is verbonden, alleen dan aan eenigen waar
nemer uitgekeerd, wanneer de rechthebbende niet aanwezig is (d. i. aan de formatie
ontbreekt), of wel, op grond bij de 7, 8, 9, 12, 13 en 14 hiervoren en de volgende
alinea van deze bepaalde, op die indemniteit of een gedeelte daarvan geen aanspraak
kan maken.
Indien de titularis eener betrekking, waaraan fourage-indemniteit is verbonden, tijdens
zijne benoeming daartoe reeds zoodanige indemniteit genoot, heeft hij almede van af het
tijdstip dat zijne rechten op die laatste indemniteit ophouden, tot aan dat, waarop hij de
nieuwe betrekking aanvaardt, aanspraak op de fourage-indemniteit indien deze gelijk is
aan of minder bedraagt dan die van de vorige betrekking.
Indien daarentegen bedoelde fourage-indemniteit meer bedraagt, heeft de titularis aan
spraak op een gelijk bedrag als hem in zijne vorige betrekking was toegekend, terwijl
de waarnemer op het resteerend gedeelte aanspraak heeft.