TIJGERJACHT EN JACHTCOMMANDO'S.
(Vervolg van blz. 508 en slot.)
In Nederlandsch Indië wordt de tijgerjacht door den inlander
niet als een beroep beoefend. Het bijgeloof verbiedt den Maleier
een tijger te dooden, zoolang hij geen kwaad heeft gedaan aan
een dorpsgenoot of aan de kudde, en zelfs als iemand verscheurd
wordt zegt men nog: „antah ko salah (hij zal zeker wel iets ver
diend hebben 1). Dr. Snouck Hurgronje uit zich in gelijken zin 2).
Tijgers durft men niet in het woud opzoeken. Houdt er zich
een in de buurt van een kampong op, dan zal men trachten met
velen hem te omsingelen (roempaq). Een deel van den kring
wordt met rotanstrikken afgezet en men tracht den tijger daarheen
te drijven om hem daar met lansen af te maken. Aan bijge-
loovige gebruiken ontbreekt het daarbij niet. De deskundige,
die bij het jachtgezelschap nooit mag ontbreken, is de pawang,
de kenner der boschwetenschappen. Hij vraagt aan den onzicht-
baren Heer van het woud of van de „blang" vergunning tot de
jacht. Gaat de stoet op weg, dan mag er niet gebluft of ge
zwetst worden, anders is de jacht vruchteloos. De lans, dwars op
de gevolgde richting gedragen, doet het wild ontijdig vluchten enz.
Yan Hoëvell 3) teekent omtrent de Javanen aan, dat deze niet
het geheele geslacht tijgers haten, maar slechts enkele individuen,
als deze een dorpsgenoot hebben vermoord of huisdieren geveld.
Overigens zijn zij met een zekeren eerbied voor dit roofdier
bezield, waartoe de meening, dat de ziel van sommige menschen
in dieren overgaat, niet weinig bijdraagt. Het is dan ook pëmali
den naam van een tijger uit te spreken. De Soendanees zegt
daarvoor „de lenige", „die daar met de knevels", „de eer
waardige", „hem wien het bosch behoort" 4).
1) Midden Sumatra van Prof. P. J. Yeth, 3e deel blz. 414.
2) Gajoelanden, blz. 359.
3) Uit het Ind. leven. De tijger op Java.
4) Dr. Wilken. Vergelijkende volkenkunde, blz. 687.