564 nacht om bij Koedoesranddrift over te steken. Met deze hem gunstige omstandigheden was hij echter onbekend en schreef hij French, wat wel verklaarbaar is, eenzelfde overmacht toe als op den 15en. Hoe vermetel ook, als hij den toestand overzag, was hij angstig tegenover het onbekende en deed de vrees voor French hem besluiten van den overtocht bij Koedoesranddrift af te zienT om te trachten de rivier over te steken bij Wolvekraaldrift. De vraag is gewettigd, waarom Cronjé de laatste uren van den dag hiertoe niet benutte, waardoor hij French ontloopen en een aanmerkelijke voorsprong verkregen zou hebben op de colonne op den Z. oever, die hij in elk geval in de nabijheid kon ver moeden, daar zijn verkenners de aanwezigheid van bereden infan terie ten Z. van Paardebergdrift hadden bericht. In het gezicht van de drift sloeg hij zijn laager op en verschoof het oversteken tot den volgenden morgen (18 Febr.). De eenige verontschuldiging was de uitputting zijner trek dieren, en van zijn trein wilde hij zich niet scheiden. De omstandigheden dwongen hem nu tot een gevecht om zijn trein den tijd te verschaffen de rivier over te gaan, waarbij hij er op kon rekenen dat French zich naar het gevechtsveld zou begeven, waardoor hij zich tusschen twee vuren zou bevinden en groot gevaar liep alles te verliezen. Een aanvoerder met voldoende geestkracht om zich boven het vooroordeel der Boeren te verheffen zou niet lang geweifeld en zijn trein achtergelaten hebben, om met zijn strijdkrachten open terrein te zoeken, hetzij op den Z. oever langs de Wolvekraaldrift, hetzij door de stelling van French N. waarts te omtrekken. Yoor het gevecht echter nam Cronjé vastberaden zijn maat regelen; een groot deel van zijn troepen deed hij stelling nemen langs den oever tot aan Paardebergdrift, ten einde den overgang aan de bereden infanterie te beletten. De Modderrivier heeft over het geheel het karakter van een rivier uit de vlakte; haar bedding heeft zij zich in den bodem uitgeschuurd, tusschen de Koedoesrand- en Paardebergdrift onge veer 10 M. diep en 25—100 M. breed. De oevers zijn over 't algemeen steil en dicht begroeid met wilgen en kreupelhout. Vulde het water in den regentijd de geheele bedding, nu was slechts een smalle geul gevuld, doch

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 580