598 Het is dan ook niet dan met veel weerzin, dat ik voor „auto riteit" geschreven heb (want ik doe het al niet meer): „ambtsbe kleder". Wie dit afschuwelijke woord heeft uitgedacht verdient, dat hij tot in zijn doodkist gekweld wordt door wroeging en berouw. We hebben er een uitmuntend Nederlandsch woord voor, namelijk: ambtenaar-, maar daaraan hechten we tengevolge van het eeuwenlange taalgebruik de beteekenis vanbekleecler van een eenigszins aanzienlijk burgerlijk ambt. Dat is weer niet hetzelfde als „autoriteit", en zoo is er een nieuw woord gesmeed, dat niet alleen eene treurige proeve van smaak kan worden ge noemd, maar bovendien een onvolledige omschrijving geeft van het begrip, dat men er mee wil aanduiden. Hier is de taalzui vering derhalve uitgeloopen op taalverarming en taalverhanse- ling. Geheel op dezelfde wijze gaat het met andere woorden, zooals bv. candidaatwaarvoor ge tevergeefs een Nederlandse!) woord zult trachten te vinden, dat geheel hetzelfde uitdrukt. Zulke woorden, al vertoonen ze ook terstond eene vreemde her komst, zijn in onze taal langzamerhand geheel onmisbaar gewor den, en het getuigt van weinig inzicht ze daaruit te willen verbannen. Iedere poging om een bastaardwoord te verdrijven, waarvoor onze taal geen ander in de plaats kan stellen, moet onvermijdelijk tot taalverarming leiden. Maar zelfs dan, wanneer we het vreemde woord zeer goed kunnen vertalen, kan het dikwijls weinig aanbeveling verdienen, het zuiver Nederlandsche woord te gebruiken. Zoo heb ik eens een soldaat gestraft met vier dagengat. „Uitstekend", zult ge wellicht zeggen, „dat is zuiver Nederlandsch; het Regle ment van Krijgstucht geeft u trouwens de volledige bevoegdheid aldus te handelen; lees maar art. 29 en 30; daar staat het heel duidelijk: het cachot of gat", 't Mag alles waar zijn, waarde Re dacteur, maar als ze het later te Batavia merken, vreesik, dat ze me allerminst een blijk van hulde voor mijn taalzuiverend streven zullen doen toekomen. Wees dus liever zoo goed en vertel het aan niemand. Iemand te straffen met strafkamer zou misschien in betere aarde vallen, maar ik twijfel toch of de gestrafte er aanvankelijk veel van begrijpen zou. Het heeft me wel eenigszins verwonderd, dat we in onze briefwis seling de Nederlandsche woorden: pond, mud, vat, roede, bunder,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1904 | | pagina 614