78
De Regeering werd hierbij geleid door de overweging dat het noch
in het belang van Nederland, noch in dat van Indië kan worden geacht
eene blijvende financieele afhankelijkheid van Iudië tegenover het Moe
derland in het leven te roepen, zoodat noodzakelijk de jaarlijks terug-
keerende bestuursuitgaven geheel en uitsluitend door Indië moeten worden
betaald.
Yerder oordeelde de Regeering, dat voor productieve werken door Indië
kan worden geleend, zoodat de hulp van het Moederland behoort te zijn
gericht op werken, die op zich zelf een afloopend karakter hebben, en
die niet of niet spoedig de kosten van hunne totstandkoming zullen kunnen
dekken die dus gedurende eenigen tijd een last op de Indische begrooting
zouden leggen, die onder de tegenwoordige omstandigheden te zwaar moet
worden geacht.
Volgens de bedoeling der Regeering zal voor deze werken een alge
meen plan behooren te worden opgemaakt, aangevende hetgeen gedu
rende de eerstvolgende jaren op deze wijze zal kunnen worden tot stand
gebracht in het belang van den financieelen toestand van Indië en van
de oeconomische ontwikkeling der bevolking.
In de Nota van 21 Februari noemde de ondergeteekende om de ge
dachten te bepalen een tijdperk van vijf jaren omdat het hem duidelijk
is, dat het samenstellen van een plan, dat een grooter tijdvak omvat en
dat het geheel volledig overziet, zoo al mogelijk, dan toch zeker zoo tijd-
roovend is, dat het wachten daarop het verleenen van hulp aan Indië
ongewenscht lang zou verschuiven.
De vorm van renteloos voorschot voor de door het Moederland te
verleenen hulp wordt door verschillende leden niet gelukkig geacht.
Zij vreezen dat daardoor tusschen de Nederlandsche en Indische finan
ciën een band zal worden gelegd, die verwarring zal stichten en aan eene
behoorlijke scheiding tusschen de financiën van het Moederland en Indië
in den weg zal staan en meenen dat hot de voorkeur verdient aan Indië
niet een voorschot maar eene bijdrage te verleenen, zonder aanwijzing van
bepaalde uitgaven, die door die bijdrage zullen worden gedekt. Naar
hun oordeel is het noch noodig, noch nuttig te bepalen dat de verstrekte
gelden zullen moeten dienen tot voorziening in bepaalde uitgaven.
Tegen het denkbeeld om gelden voor Indië beschikbaar te stellen -
onder welken vorm dan ook zonder aangewezen bestemming, bestaat
naar de meening van den ondergeteekende overwegend bezwaar. Trekt
men geen bepaalde lijnen waarlangs en waarbinnen men zich beweegt
dan ontbreekt niet alleen elke maatstaf voor den onvang van de hulpver
leening, maar is het zeer te vreezen dat een toestand van voortdurende
financieele afhankelijkheid van Indië jegens het Moederland zal geboren
worden.