83
de meening van den ondergeteekende niet aan om, nu èn door de Regee
ring èn door de Volksvertegenwoordiging is erkend dat Indië behoefte
heeft aan ondersteuning van het Moederland, het verleenen van die hulp
uit te stellen hetzij omdat de schaal waarop zij kan worden toegepast
niet groot genoeg is, hetzij omdat men thans nog niet den vorm kan
vinden, die het best voorkomt.
Na de algemeene uiteenzetting van het door hem bij deze ontwerp
begroting te dezer zake ingenomen standpunt, kan de ondergeteekende
in°de bespreking van de verschillende bedenkingen zelve kort zijn.
Het is geenszins de bedoeling aan het voorgestelde voorschot het karak
ter van een sluitpost te geven. Trouwens een sluitpost :n deu gewonen zin
van het woord is het zeker niet.
De ondergeteekende heeft geenszins de bedoeling gehad die blijkens
het Voorloopig Verslag uit de Memorie van Toelichting is afgeleid
om het voorschot te gebruiken ten einde evenwicht te verkrijgen tusschen
de middelen en de gewone uitgaven.
Evenmin als de Atjeh-tram, genoemd op bladz. 2 der Memorie van
Toelichting sub a, eene gewone uitgave vormt, is dit naar zijn oordeel
het geval met de uitgaven door hem sub e bedoeld.
Voor de bestrijding uit voorschot zijn op deze begrooting, voor dit jaar,
in aanmerking gebracht die uitgaven, die niet noodzakelijk elk jaar
moeten terugkeeren en ten opzichte waarvan bij den tegenwoordigen stand
der Indische financiën moest worden overwogen of zij zonder renteloos
voorschot niet zouden moeten achterwege blijven. Dit wordt, naar de
ondergeteekende meent, uit het oog verloren door de leden, die als al
gemeene grief tegen de in stuk no. 25 voor bestrijding uit voorschot ge
noemde uitgaven doen gelden dat dit uitsluitend of schier uitsluitend uitgaven
zijn, die ook dan gedaan zouden worden, indien geen voorschot werd verleend.
Het renteloos voorschot is naar de bedoeling van den ondergeteekende
bepaald bestemd tot dekking van de uitgaven daarvoor in stuk no. 25
aangewezen.
De uitgetrokken som, waartegen eene uitgaaf tot gelijk bedrag op het
Xde hoofdstuk der Staatsbegrooting voorkomt, draagt het karakter van
een maximum; zoodat, zoolang dit laatste bedrag niet bij eene wet tot
wijziging van het Xde hoofstuk is verhoogd, geen grooter voorschot kan
worden verleend; het wordt daarentegen niet uitgekeerd indien de uitga
ven, waarvoor het bestemd is, niet het aangegeven cijfer bereiken.
De Regeering deelt geheel het gevoelen van do leden, die van oordeel
zijn dat de bedoeling van het renteloos voorschot niet moet zijn het
dekken van gewone begrootingstekorten. De strekking, die naar haar
oordeel het voorschot behoort te dragen, is hiervoren met eenige uit
voerigheid besproken.