EEX EN ANDER NAAR AANLEIDING VAN DE BESPREKING
EENER BRIGADEOEFENING ENZ. DOOR
C. H. VAN RIETSCHOTEN.
I. M. T. Nos. 11 en 12, jaargang 1903.
Ontegenzeggelijk heeft de heer v. R. met het schrijven van
bovengenoemd artikel een zeer nuttig werk verricht, dat alle waar
deering verdient. Ik stel dan ook uitdrukkelijk op den voorgrond,
dat de ondervolgende beschouwingen allerminst ten doel hebben
afbreuk te doen aan de waarde van Schrijvers arbeid, doch hoofd
zakelijk moeten dienen om enkele punten van zijn betoog aan een
nader onderzoek te onderwerpen. Intusschen kan ik niet nalaten
er hier tevens op te wijzen, dat ik Schrijvers verhandeling vol
lediger had gewenscht waar hij het algemeen denkbeeld en den
onderstelden toestand, die aan de oefening ten grondslag lagen,
bespreekt.
Zooals Schrijver terecht opmerkt zijn bij de vredesoefeningen
verschillende omstandigheden dikwijls oorzaak, dat de onderstel
lingen en opdrachten min of meer gewrongen zijn. Doch voor die
onvermijdelijkheid gesteld is het de taak van den leider om
op dat gewrongene het volle licht te doen vallen, waartoe de
bespreking der oefening, na afloop van deze, ruimschoots gele
genheid biedt. Ik acht dit bepaald noodzakelijk, zoowel om
te voorkomen dat de deelnemers aan de oefening waarbij ik
dan in het bijzonder de officieren op het oog heb zich onjuiste
denkbeelden, vooral op tactisch gebied, eigen maken, als om den
aanvoerders te leeren zich van iedere opdracht behoorlijk reken
schap te geven in verband met de werkelijkheid.
Nu Schrijver zich niet uitsluitend er toe bepaald heeft aan te
geven hoe hij als partij commandant gehandeld zoude hebben „on
der de gegeven omstandigheden", maar ook de taak van den leider
op zich neemt waar hij een en ander in het midden brengt ten