1 1>1 r: WEERBAAR.
Eene inleiding.
B't Helpt toch niets, tegen overmacht is niets bestand en hoe-
minder wij dus voor al die levende en doode strijdmiddelen
uitgeven, des te beter; dat geld is toch zeker beter besteed-
voor het lenigen der sociale nooden en behoeftenZoo spreekt
menigeen en zoo denken laat ons het niet verbloemen
zeer vele Nederlanders."
Deze aanhaling uit het voorwoord, dat de oud-Minister v. Oorlog
A. L. W. Seijffardt schreef in: „Een weerbaar volk" door
C. M. J. Muller Massis, kunnen we gerust op Indië ook
toepassen.
Doch is men aan den eenen kant hier meer dan in 't Moederland
overtuigd, dat we het toch niet zonder een leger afkunnen,
wegens de vele binnenlandsche verwikkelingen met inlandsche
vorsten, hoofden en wat dies meer zij, en ook omdat men de
inlandsche bevolking nog niet overal volkomen vertrouwt, een
glimlach van medelijden plooit 't gelaat van velen, als zij hoo-
ren van verweer tegen den aanrander van ons Rijksgebied,
tegen den B. Y.
We kunnen tegen overmacht immers toch niets doen, en menig
militair denkt daarbij: waar halen we de mannetjes vandaan?
Moeten we daarom maar doorleven op zien aankomen en
ons huis verlaten als een ander er in wil?
Die mocht meenen dat hij onder een ander gouvernement
zijne betrekking zal kunnen behouden of evengoed zijn brood
verdienen, moet zijn blik maar eens naar Transvaal of de Oranje
rivier kolonie slaan, om te ervaren, dat een nieuw gouverne
ment, ook al uit eigenbelang, in de eerste plaats zijn eigen
landgenooten gebruikt.
Oorlog ontstaat nu eenmaal niet uit zucht naar liefdadigheid,