396
■de artillerie in hare onmiddellijke beveiliging voorziet door het
uitzenden harer verkenners. Op die wijze wordt voldoende
tegen verrassingen gewaakt. Toch moet het van groote waarde
worden geacht, wanneer de artillerie met eigen middelen vijan
delijke cavaleriepatrouilles, die door de mazen van het net
wisten heen te sluipen, op eerbiedigen afstand kan houden.
Niet altijd zal infanterie daartoe bij de hand zijn; het betreft
hier niet zoozeer het afslaan van een aanval als wel het be
teugelen van 's vijands vrijpostigheid. Om hiertoe in staat te
zijn, verdient het o. i. groote aanbeveling aan de caissons eenige
karabijnen 1) mee te voeren, waardoor de veiligheid van den
G. T. tegen vijandelijke cavaleriepatrouilles zeer wordt verhoogd.
Het vroeger in Engeland gevolgde stelsel, om per voorwagen
2 karabijnen mee te nemen 2), komt ons daarom zeer oordeel
kundig voor.
De manschappen bij de munitiecolonnes ingedeeld behooren,
gelijk in Duitschland 3), ook van eene karabijn voorzien te zijn.
In geval van nood kunnen zij dan de in den regel zeer karig
toegemeten dekking versterken.
Wij komen dus tot de slotsom, dat de bewapening van het
personeel der bereden artillerie als volgt moet worden vastgesteld
Officieren, bereden kader en trompetters: lange sabel en revolver.
Kanonniers: revolver en kapmes.
Stukrijders en geleiders: revolver.
Bovendien, bevestigd aan de voertuigen, eenige karabijnen.
Personeel der munitiecolonnes, niet behoorende bij de bespan
ningen: karabijn en kapmes.
5 November 1903. C.
1) Liever karabijnen dan geweren, omdat karabijnen lichter en korter zijn. De
«mindere ballistische eigenschappen der karabijn kunnen hier geen nad eligen invloed hebben,
2) Balck. Taktik. II. 1903. blz. 198.
3) Jahrbücher 1903 blz. 571.